Welkom op de blog "Geloof en Spiritualiteit".
Neem zeker eens een kijkje in het blogarchief!

Dit is de komende tekst:
- Drie vormen van Aanwezigheid (26 mei 2024).

25 september 2021

Iedereen begeesterd (25-26 september 2021)

We ontmoeten Mozes vandaag in een heel extatische geloofsuitdrukking, midden in de woestijn. We mogen het zien als een voorloper en een vooruitwijzing naar Pinksteren.

In een wolk

Het volk is onderweg uit Egypte naar het Beloofde Land. Ze hebben al honger en dorst geleden, maar de Heer heeft hun manna geschonken. Een wonderlijk geschenk! Het volk blijft echter niet tevreden: ze willen ander voedsel. De Heer is kwaad om het geklaag, maar belooft aan Mozes om aan hun wensen tegemoet te komen. Dan moeten ze echter wel op Hem vertrouwen. Mozes vindt het een zware verantwoordelijkheid om telkens weer de voorspreker te zijn van het volk, helemaal alleen. Ook daar heeft de Heer begrip voor.

Er gebeurt iets bijzonders. De Heer daalt af in een wolk en laat de Geest op Mozes rusten, maar ook op de zeventig oudsten die Mozes heeft bijeengebracht. Onmiddellijk beginnen ze allen te profeteren. Ze zijn “begeesterd”.

De Geest, vrouwelijk

Opmerkelijk detail: in het Hebreeuws is de Geest (ha’ruach) een vrouwelijk woord. De Geest uit het Oude (Eerste) Testament is niet mannelijk. Langs het Griekse “pneuma”, dat onzijdig is, evolueert het begrip naar het Latijnse “spiritus”, dat een mannelijk woord is. Er valt iets te zeggen voor een vrouwelijke heilige Geest. De Kerk, de geloofsgemeenschap in het tijdperk van de heilige Geest, is immers ook een vrouwelijk woord. Vooral in het teken van de heilige Drievuldigheid is de Geest mannelijk ingekleurd, niet enkel grammaticaal, maar ook conceptueel, om verwarring te vermijden. Maar hier bij Mozes is de Geest dus vrouwelijk, en staat inhoudelijk in voor God die spreekt met zijn volk.

Eldad en Medad

Nu blijken er twee mannen te zijn die niet onder de zeventig oudsten zijn, en die spontaan ook beginnen te profeteren: Eldad en Medad. Hun naam is niet toevallig gekozen omdat ze mooi samen klinken. Eldad betekent “God is liefde”, Medad wil zeggen: “de beminde”. Deze twee mannen symboliseren het geloof, dat een dialoog van liefde is. God heeft ons lief, en wij mogen ons dankbaar geliefd weten.

Een jongeman rent naar Mozes om het nieuws te melden van Eldad en Medad. Hij is geen objectieve berichtgever, maar dringt er op aan dat Mozes hen tegenhoudt. “Dit kan toch niet?” Ze staan immers niet op de lijst van zeventig oudsten. “Waar gaat dat heen, als iedereen plots in een trance gaat profeteren?”, zal de kerel wel gedacht hebben, goedbedoeld.

Iedereen begeesterd

Mozes is duidelijk: “Was iedereen maar begeesterd!” Wat zou het toch prachtig zijn: iedereen geraakt door de Geest, in een heilig gesprek met de Heer. Niemand die nog hoeft te twijfelen of God er wel is voor hem of haar, of Hij wel gehoor geeft aan ons gebed, aan ons vragen en smeken. De wijze Mozes vindt het alvast een fijne gedachte. De jongeman vol ruwe principes en idealen moet er nog aan wennen. Maar de Geest waait waar Hij wil (Johannes 3, 8). Wij sturen de Geest niet aan, de Geest is van God.

De oudsten zijn overigens ook niet dagelijks verlicht door de heilige Geest. De Geest voedt de sensatiezucht niet maar maakt deel uit van Gods heilsplan. Het overkomt hen slechts één keer: daar bij Mozes rond de tent. Daarna niet meer. Maar het moet een geweldige ervaring zijn geweest: een klein Pinksterfeest, midden in de verzengende en desolate woestijn. 

14 september 2021

Een bijzondere verering: de zeven smarten van Maria (15 september 2021)

Een kort woord bij de zeven smarten van Maria. Maria komt af en toe op de voorgrond in de evangelies. Sommige van die verhalen omschrijven haar verdriet om wat er met haar Zoon gebeurt. 

Het ontstaan

Uit de devotie voor Maria zijn 7 momenten van verdriet samengebracht. Onze-Lieve-Vrouw van Smarten is doorheen de eeuwen gegroeid als Mariafeest in de Rooms-katholieke Kerk. Het getal zeven heeft een bijzondere symboliek en bepaalt de opsomming van smarten of weeën van Maria. In de responsories van het nachtofficie van het getijdengebed zijn ze voor het eerst als zevental gepresenteerd.

Het gebruik om in lange litanieën het lijden van Christus' Moeder te bezingen, stamt uit de Oosterse Kerk. In de Middeleeuwen begint men ook in de Westerse Kerk de smarten van Maria te vereren. Een speciale dag ter gedachtenis aan haar lijden wordt lokaal voor het eerst vastgesteld in Keulen in 1413: op de vierde vrijdag na Pasen. De devotie tot de zeven smarten van Maria ontstaat gelijktijdig met de opkomst van het rozenkransgebed. In 1814 voert paus Pius VII het feest in voor de Rooms-katholieke Kerk.

Spiritualiteit

Dit zijn de zeven smarten van Maria:

1. De profetie van Simeon in de tempel bij het opdragen van Jezus (Lucas 2, 25-35)

2. De vlucht naar Egypte (Matteüs 2, 13-14)

3. Het zoekraken van Jezus in de Tempel (Lucas 2, 42-51)

4. Maria ontmoet Jezus op weg naar de Calvarieberg (Lucas 23, 25)

5. Maria staat onder Jezus' kruis (Johannes 19, 25-27)

6. Maria ontvangt haar gestorven Zoon na de kruisafneming (Matteüs 27, 57-59 - Marcus 15, 43-47)

7. Jezus wordt begraven (Matteüs 27, 57-66 - Marcus 15, 42-47 - Lucas 23, 50-56 - Johannes 19, 38-42)

Met het gedenken van deze smarten, van de pijn, het lijden en het verdriet die Maria heeft doorgemaakt, komt ook haar trouw als Moeder van de Verlosser onder de aandacht. Dit kan voor ons een steun zijn in ons eigen lijden. Net als haar Zoon Jezus is ook Maria het lijden niet bespaard gebleven. In haar smart kunnen wij ons eigen verdriet herkennen. Wanneer we in onze gebeden onze toevlucht nemen tot Maria, weten we dat Zij ons begrijpt omdat Ze ook verdriet heeft gekend. We kunnen ons door Maria laten inspireren om door het lijden heen te groeien in liefde en geloof. 

Er wordt soms neerbuigend gedaan over Mariale spiritualiteit, vaak ten onrechte. Uiteindelijk verwijzen deze smarten telkens opnieuw naar de Schrift en naar Jezus. Het blijft natuurlijk wel belangrijk dat deze verbindingen niet verloren gaan. 

Een moderne afbeelding

Er bestaan doorheen de geschiedenis veel soorten afbeeldingen van Maria. Een piëta verbeeldt Maria met in haar armen de gestorven Jezus en sluit aan bij de zesde smart. Een Dolorosa toont een droevige Maria met zeven zwaarden die haar hart doorboren. Een heel bijzondere afbeelding van Maria van Smarten is echter de “Viernes de Dolores” van María Izquierdo (1902-1955).

Zij was een Mexicaanse schilderes die langs de schilderkunst op zoek ging naar “mexicanidad”: de Mexicaanse identiteit. María Izquierdo bracht graag verschillende onderwerpen samen op het canvas: identiteit, traditie, gender, religie, hedendaagse cultuur, eeuwigheid… Ze werd bekend voor haar moderne thema’s en dito vormgeving en het gebruik van een helder en contrastrijk kleurenpallet.


Het optuigen van altaren voor de doden maar ook voor heiligen behoort tot de Mexicaanse traditie. Dat gebeurt vaak met eetbare offergaven, een gewoonte die ons eerder vreemd is. In dit werk dat op een speelse wijze omgaat met perspectief wordt een altaar in beeld gebracht waarmee men Maria om haar smarten vereert. Het werk is niet bepaald devoot of vererend opgevat. María Izquierdo is gefascineerd door de esthetische schoonheid van religieuze altaren. Ze beeldt hier vooral de spirituele atmosfeer van devotie uit vanuit een modernistisch oogpunt.

Vaak bestaan altaren voor de Virgen de los Dolores uit paarse en gouden tinten. In dit werk zijn de altaren echter heel bont gekleurd. Inhoudelijk leunt het altaar wel aan bij de traditie: men offert tarwe in keramische potten, zure sinaasappelen die verwijzen naar het verdriet van Maria, met vlaggetjes van puurheid opgeprikt, en groene opstaande planten die de verrijzenis uitbeelden. Het rood van de watermeloen verwijst naar het bloed van Christus. Het altaar is versierd met kaarslicht en bloemen. De gelovigen worden niet afgebeeld, ze zijn vertegenwoordigd in de offers. Maria kijkt in de vorm van een portret neer op de offergaven. Ze "verschijnt" niet in het werk, maar is enkel afgebeeld. Maria is zichtbaar als een afbeelding binnen de afbeelding, een diepere dimensie.

Het gordijn is niet alleen het kader van het altaar maar ook van het schilderij. Je kijkt binnen in een tafereel. Het nodigt je uit om de diepte van het werk te ontdekken en in een persoonlijke, intieme dialoog met het werk op zoek te gaan naar de kracht van traditie en religiositeit.

11 september 2021

Petrus en Jezus: een moeilijk gesprek (11-12 september 2021)

Jezus vraagt aan zijn leerlingen wie Hij is. Ze worden uitgedaagd om de identiteit van Jezus Christus te omschrijven, die ze vol bewondering volgen. Er ontpopt zich een diepgaand maar tegelijk heel confronterende dialoog.

Wie is Jezus?

Petrus neemt het woord in naam van de apostelen en antwoordt kort en duidelijk, gedreven en zelfverzekerd zoals alleen Petrus dat kan: “U bent de Christus.” (Marcus 8, 29: Su ei ho Christos, in het Grieks.) Bij Matteüs voegt Petrus daar nog aan toe: “de Zoon van de levende God” (Matteüs 16, 16).

Deze korte zin is een sterk staaltje van theologie, vrij letterlijk zelfs. Er wordt kennis uitgesproken (logos) over God (theos). Petrus heeft duidelijk aandachtig geluisterd naar de leer van de Meester. 

Messiasverwachting

Het Griekse begrip “christos”, waarvan de titel Christus is afgeleid, betekent: de Gezalfde. Gelijklopend is Messias afgeleid van het Hebreeuwse “masjiach”, met zalfolie gewijd. Ten tijde van Jezus bestaat een diepgewortelde Messiasverwachting. De profeten spreken over de komst van een telg van het huis van David, die de vredevolle hoogtijd van het koninkrijk komt herstellen, door de stammen terug samen te brengen onder gezag van de nieuwe gezalfde koning en van God. Sommigen verwachten een heerser die met geweld het rijk in eer herstelt, anderen verwachten een ethisch-religieus réveil. Dit wordt door sommigen verwacht in de eindtijd en door anderen in de geschiedenis. Jezus bevestigt dat deze titel Hem toekomt en dat in Hem de verwachting tot vervulling komt. De apostelen bevestigen bij monde van Petrus dat Hij de langverwachte Messias is, de Christus.

Petrus ziet wellicht een leven voor zich van vrede en geluk, een tijd waarin Hij van Jezus zelf mag horen wat God van elk van ons verwacht. De hemel op aarde, als het ware. De profeten reiken immers een resem hoopvolle en inspirerende beelden aan over de komst van de Messias. De hele wereld zal God aanbidden (Jesaja 2, 11-17). De geest van de Heer zal op Hem rusten (Jesaja 11, 2). Hij zal opkomen voor armen (Jesaja 11, 4) en zal gerechtigheid brengen voor iedereen (Jesaja 11, 5). Hij zal zijn volk weer bijeenbrengen (Jesaja 11, 12) en de onderlinge vijandschap tussen de stammen zal verdwijnen (Jesaja 11, 13). Er zal geen honger of ziekte meer zijn en de dood zal niet meer bestaan (Jesaja 25, 8). De doden zullen opstaan (Jesaja 26, 19). Het volk zal vreugde ervaren en bevrijd zijn van verdriet (Jesaja 51, 11). Hij zal vrede aankondigen en goed nieuws brengen (Jesaja 52, 7).  Voor geestelijke leiding zal de wereld zich tot het Joodse volk wenden (Zacharia 8, 23). De verwoeste steden van Israël zullen hersteld worden (Ezechiël 16, 55) en oorlogswapens zullen vernietigd worden (Ezechiël 39, 9). Het volk zal door Hem de wijsheid van de Schrift begrijpen (Jeremia 31, 33). Wat een veelbelovende vooruitzichten!

Messiasgeheim

De vreugde wordt echter meteen al gedempt. Dat mogen we zelfs heel letterlijk zien: Jezus draagt zijn leerlingen op hier met niemand over te spreken. Ze mogen deze vreugde niet delen met de wereld. Het Messiasgeheim ontstaat hier. Denkt Jezus hierbij aan het risico dat zijn titel verkeerde verwachtingen zou kunnen opwekken bij het volk? Wil Hij dat de leerlingen eerst beter bekend raken met de diepgang van zijn leer voordat ze zijn Boodschap beginnen te verkondigen? Of vertrouwt Hij op de volkswijsheid dat wat door mensen verzwegen moet worden juist het best verspreid wordt?

Algauw wordt duidelijk dat Petrus de dramatische zijde van de komst van Jezus op aarde nog niet heeft begrepen. De Mensenzoon zal moeten lijden, Hij zal door de wetgeleerden verworpen worden, Hij zal sterven en verrijzen op de derde dag. Hier vinden we opnieuw een sterk staaltje van summiere theologie. In weinig woorden wordt door Christus een belangrijk deel van onze geloofsbelijdenis uitgesproken. Wat gezegd wordt, zal voor de apostelen heel choquerend zijn geweest.

Petrus en de Mensenzoon

Petrus neemt opnieuw het woord en tracht op Jezus in te praten. Hij verzet zich wellicht tegen de gedachte dat Jezus moet lijden en sterven. Petrus had een ander vooruitzicht in gedachten. Het warm, vredig, harmonisch gevoel wordt in gruzelementen geslagen door de komende realiteit. Petrus kijkt op naar Jezus maar wil Hem als vriend niet verliezen. Petrus gaat midden in zijn menselijke gedachten en gevoelens staan en negeert zijn gehoorzaamheid als apostel. 

Dit is de enige keer dat Petrus zo streng wordt berispt. Het gaat dan ook over de kern van Christus Boodschap, die Petrus moet accepteren. Er valt niet te onderhandelen over het lijden en de dood van de Mensenzoon, hoe jammer het vooruitzicht ook is. Zelfs Jezus onderhandelt niet wanneer het zo ver is: Gods wil geschiedt. Natuurlijk zou Jezus liever niet hoeven te lijden, maar Gods wil moet geschieden (Matteüs 25, 39).

Petrus leert de dualiteit kennen die elke christen ervaart. Jezus Christus is God en mens, afstand en nabijheid, ver weg en dichtbij. Hij ziet zijn volgelingen als zijn vrienden (Johannes 15, 15), maar blijft tegelijk toch Boodschapper van de Vader.

Geloven: een groeiproces

Hoe herkenbaar is Petrus. Hij bedoelt het goed, maar moet met vallen en opstaan leren dat Christus is gekomen om Gods Wil te laten geschieden en Gods Boodschap aan zijn volk te verkondigen. De rots op wie de Kerk zal worden gebouwd, door Jezus persoonlijk uitgekozen, is een man die soms ook de mist in gaat. Dat mag alvast een troostende gedachte zijn voor elk van ons.

En jij... wie zeg jij dat Hij is?

04 september 2021

"Rijk" en "arm" betekenen iets anders in Gods ogen

De Jakobusbrief is eerder een geschrift dat bedoeld is als een samenvoeging van algemene richtlijnen aan de christenen. De brief is niet gericht aan een bepaalde gemeenschap, zoals bij de Paulusbrieven. Jakobus raakt een belangrijk thema aan in de lezing van deze zondag (Jakobus 2, 1-5). In de Kerk is geen ruimte voor partijdigheid of vleierij. Ofwel is iedereen gelijkwaardig, ofwel belijd je Christus’ Boodschap niet.

Jakobus beschrijft een herkenbaar tafereel. Straks begint de gebedsdienst en er komt een man binnen, keurig gekleed, met ringen aan zijn vingers. Het is meteen duidelijk dat het een voornaam en welstellend persoon is. Hij krijgt een ereplaats toegewezen. Tegelijk komt een arme man in schamele kleren binnen. Hij wordt verwezen naar een voetbankje of moet op de grond gaan zitten. Dit is een duidelijk voorbeeld van discriminatie.

Toch is het heel menselijk. De koning wordt niet op dezelfde manier behandeld als een arme schooier. Het lijkt zo evident. Deze Schrifttekst is doorheen de christelijke geschiedenis ook vaak onder het stof geraakt.  

Rechters met verkeerde ideeën

Jakobus is echter heel duidelijk. Dicht bij de Griekse woorden klinkt de vertaling als volgt: “Heb je dan geen ongelijkheid onder elkaar geschapen en zijn jullie dan geen rechters geworden op basis van verkeerde ideeën?” (Jakobus 2, 4) Hij heeft daar een punt natuurlijk.

Jakobus verwijst naar Jezus zelf wanneer hij stelt dat de armen in de wereld uitverkoren zijn om rijk te zijn in geloof. Jezus zegt tot tweemaal toe dat het voor een rijke moeilijker is om in het Rijk Gods te komen. (Matteüs 19, 23-24). Hij herhaalt het omdat Hij merkt dat de leerlingen er eerst niet op reageren. Na de tweede uitspraak zijn de leerlingen ontzet: als de rijken al niet in het Koninkrijk van God komen, wie dan wel?

Hemel te koop

Jezus veroordeelt de rijkdom op zich niet. Hij ziet er vooral een belangrijke struikelsteen in. De rijke zou kunnen veronderstellen dat hij zijn plekje in het Rijk Gods kan afkopen. Zoveel privileges zijn te koop. Welnu, God is niet te koop. De mens redt zichzelf niet, God redt. Geld brengt macht en aanzien op aarde, maar niet in Gods ogen.

De geschiedenis is een goede leermeester. In de late Middeleeuwen groeit de praktijk dat mensen hun hemel door het kopen van aflaten kunnen verdienen. Wat begint als een betaling als onderdeel van penitentie na de biecht, groeit uit tot rijken die hun hemel afkopen of die arme mensen er tegen betaling voor laten bidden. Grote kerken worden gebouwd of gerenoveerd met hulp van aflaten: denk aan de Dom van Utrecht en de Sint-Pietersbasiliek in Rome. Ook dijkreparaties gebeuren met schenkingen in ruil voor aflaten. Er zijn vileine ronselaars die met beloften ver buiten de christelijke boodschap aflaten weten te slijten aan de adel maar ook aan mensen die hun centen hard nodig hebben. Het Rijk Gods wordt in de ogen van de gewone mensen een privilege voor de rijken. Dat zijn gelukkig praktijken die in onze tijd niet meer bestaan. Luther heeft er hard tegen gereageerd en heeft het ongenoegen van veel gelovigen onder woorden gebracht. De onvrede zit ten tijde van Luther diep, precies omdat het gaat over fouten tegen de geloofsboodschap van Jezus. 

Iedereen gelijkwaardig

Het is deze spiritualiteit die Jakobus aanhaalt in zijn brief. Om gered te worden, is geloof het belangrijkste criterium: God liefhebben als je enige Heer en je naaste beminnen als jezelf. “Je kan niet God dienen en de mammon.” (Lucas 16, 13) Net daarom beweert Jezus dat het voor een rijke zoveel moeilijker is om tot het Rijk Gods te komen. Rijkdom schept onvrijheid: je kan niet zomaar alles achterlaten om de Heer te volgen op zijn wegen.  

Bezit staat het geloof in de weg. Een christen wordt opgeroepen om uit te blinken in een overvloed aan liefde, niet in een overvloed aan geld. Rijkdom staat immers voor hebben en houden, liefde is ontvangen en vooral geven. Rijkdom creëert ongelijkheid, terwijl in de liefde iedereen elkaars gelijke is. In de armen en noodlijdenden zien we het gelaat van Christus. (Matteüs 25, 34-40) Christus heeft zichzelf immers ontledigd, zich vrij gemaakt van aardse rijkdom, van bezit en aanzien. (Filippenzen 2, 7)

Armoede niet verheerlijken

Armoede verheerlijken, heeft ook een keerzijde, helaas. Rond de eeuwwisseling van 1900 heerst er schrijnende armoede in onze geïndustrialiseerde streken. De ongelijkheid tussen rijke adel en de goegemeente is extreem groot. De Kerk grijpt niet in, ze is financieel afhankelijk van de adel en als de Kerk een sociale revolutie zou ontketenen tegen de gevestigde orde en de politiek, dan kan dat wel eens het einde van haar plaats binnen de samenleving betekenen. Men troost de armen, dat ze uit mogen kijken naar hun beloning na dit aardse tranendal van honger en miserie: de hemel, waar alles goed zal zijn, rijstpap voor iedereen. Het socialisme groeit en geeft de armen een stem. Er wordt de Kerk verweten dat ze de mensen in slaap wiegt en hun situatie niet ernstig neemt. In Vlaanderen heeft priester Daens een belangrijke aanzet gegeven om vanuit kerkelijke hoek de armen bij te staan, al wordt hem dat aanvankelijk niet in dank afgenomen.

De geschiedenis wijst uit hoe moeilijk het is om Jezus’ Boodschap in het dagelijks leven waar te maken. Niettemin is wat Jakobus schrijft, ook voor elk van ons een wijze boodschap. Bezit mag ons geloof nooit in de weg staan. Ook dweperij met rijkdom en rijke mensen ligt niet in de lijn van Jezus’ Boodschap van liefde voor God en voor onze naasten.