Welkom op de blog "Geloof en Spiritualiteit".
Neem zeker eens een kijkje in het blogarchief!

Dit is de komende tekst:
- Drie vormen van Aanwezigheid (26 mei 2024).

26 september 2023

Alles begint met inkeer (30 september - 1 oktober 2023)

In de aanloop naar Jezus’ verkondiging roept Johannes de Doper het Volk van God op tot inkeer en een nieuw begin. Een grote menigte laat zich dopen en belijdt hun zonden. (Matteüs 3, 3) De Vader bevestigt dit doopsel overigens door zijn Geest te zenden en zijn Zoon te openbaren wanneer Hij het doopsel ondergaat. (Matteüs 3, 16-17) Jezus blijft daarna ook veel belang hechten aan de ommekeer in het leven: de bekering. Er zit beweging en wending in deze woorden: inkeer, bekering, ommekeer. Bij die wending hoort echter geen groot drama: het is een stille, inwendige en oprechte verandering. We moeten ons leven niet ijken op uiterlijkheden. Onze binnenkant is wat écht telt. Jezus hekelt de Schriftgeleerden en farizeeën, die Hij vergelijkt met “witgepleisterde graven, die er vanbuiten fraai uitzien, maar die vanbinnen vol liggen met doodsbeenderen en andere viezigheden.” (Matteüs 23, 27) Het klinkt allemaal niet zo aantrekkelijk, daar achter de façade van die religieuze vooraanstaanden. Laat ons hen niet te vlug nawijzen: ook wij kunnen in die categorie belanden.

Voor de lezingen van deze zondag: klik hier.

Inkeer – bekering – ommekeer

Tot inkeer komen – de kritische en bewuste beweging naar binnen maken – veronderstelt nederigheid: je stelt jezelf kwetsbaar op. In die tere kleinheid ontstaat er ruimte voor werkelijke oprechtheid: zij maakt verbinding met je diepste zijn, en met God. Tot inkeer komen, is spirituele oprechtheid nastreven.

Van daaruit kan bekering ontstaan. Dat is gelouterd een nieuwe weg inslaan: het rechte, rechtvaardige pad van de Heer kiezen. De Heer weerlegt de verwijten van zijn Volk dat Hij onrechtvaardig zou zijn en legt de vinger op de wonde in de eerste lezing van deze zondag: “Ben Ik het die onrechtvaardig is? Gaan júllie niet eerder onrechtvaardige wegen?” (Ezechiël 18, 25b) De duistere kronkelpaden zijn niet van de Heer. Jezus bevestigt Gods goedheid, oprechtheid en rechtvaardigheid: “Ik ben de Weg, de Waarheid en het Leven.” (Johannes 14, 6) Die weg zal recht zijn en geëffend, dat kondigt Jesaja al aan. (Matteüs 3, 3 – Jesaja 40, 3) Welnu, als volgelingen van Christus zijn het onze daden, geïnspireerd op innerlijke oprechtheid, die de weg effenen. Het komend Rijk begint nu al, langs onze levenswandel, wanneer wij bouwen aan de weg, voor de Heer en voor elkaar. (Jesaja 43, 18-19)

De nieuwe weg inslaan, de paden van de Heer kiezen, dat is de ommekeer. Het is de daad bij het Woord voegen. We kunnen ons de vraag stellen of dit één moment in het leven betreft: een keerpunt, voor eens en voor altijd. Misschien bedoelen Jesaja en Johannes een allesbepalend ogenblik van inzicht, zoals Amazing Grace bezingt: ‘ooit was ik verloren, maar nu ben ik gevonden’ (‘I once was lost, but now I'm found’). Of gaat het eerder over een terugkerend fenomeen, wanneer we merken dat we van de juiste weg zijn afgedwaald? Mogelijks zijn ze allebei van tel: we zijn mensen met gaven en gebreken. We trachten en proberen, maar slagen niet altijd.

Gezindheid

Paulus wordt geconfronteerd met de ‘kinderziekten’ van de eerste christelijke gemeenschappen en omschrijft hoe de ideale (volmaakte) geloofsgemeenschap hoort te leven in de gezindheid van Christus Jezus. (Filippenzen 2, 2 en 5) Dit maakt zich kenbaar in eensgezindheid: “één in liefde, één in streven, één in geest”. (Filippenzen 2, 2) Het vertaalt zich in concrete handelingen, vrij van geldingsdrang of eigenwaan, waarbij de ander steeds belangrijker wordt geacht dan jezelf. (Filippenzen 2, 3) Dat Jezus Christus de maatstaf is, beklemtoont Paulus nogmaals in de daarop volgende lofrede. (meer hierover in een vorige bijdrage: klik hier)

Foert

Het gaat over een belangrijke onderwerp, en dat betekent bij Jezus doorgaans: tijd voor een parabel. Een man vraagt aan zijn zoon: “Ga vandaag werken in mijn wijngaard.” De zoon heeft absoluut geen zin en zegt dat ook tegen zijn vader. Uiteindelijk bedenkt hij zich echter en gaat hij toch werken. (Matteüs 21, 28-29) 

Tegen de andere zoon zegt de vader precies hetzelfde. Die antwoordt braafjes: “Ja, vader”, maar hij gaat niet naar de wijngaard. Ook hij heeft geen zin om te gaan werken, en hij blijft ook gewoon thuis. (Matteüs 21, 30) “Foert met je wijngaard!”, zal de tweede zoon gedacht hebben. Wellicht is hij wat verwaand en verwend, maar daar gaat Jezus niet op in. Hij laat het aan de toehoorders over om door te denken. Hij stelt de vraag: “Wie van de twee heeft nu de wil van zijn vader gedaan? (Matteüs 21, 31)

Heel eenvoudig

Het antwoord ligt voor de hand. De vraag is werkelijk té gemakkelijk. Maar daarom juist stelt Jezus deze vraag: omdat het antwoord evident is voor iedereen: er is geen enkele twijfel mogelijk. Zo werkt een parabel: een heel eenvoudig verhaal vertelt een diepe, schijnbaar complexe boodschap. In dit geval vestigt Jezus onze aandacht op een fundamentele keuze aan het Volk van God. Wil je in de wijngaard van de Heer werken of hou je de schijn op maar doe je eigenlijk niets wezenlijks? Misschien ervaar je weerstand in jezelf om je geloof in daden om te zetten, om je ten volle te engageren. Dat geeft niet. Wat echt van belang is, dat is wat je uiteindelijk doét. Breng je goede vruchten voort?

Welnu, de Schriftgeleerden en farizeeën zijn vooral bezig met hun prestige, macht en aanzien. Zij dragen niets bij in Gods wijngaard, integendeel. Ze werken voor eigen rekening en willen hun privileges veilig stellen. Johannes heeft het volk opgeroepen om de wil van de Vader te volbrengen door tot inkeer te komen. De hogepriesters en de oudsten zijn niet tot inkeer gekomen toen ze hem hoorden spreken. Tollenaars en zondaars daarentegen hebben Johannes wel geloofd en kwamen tot inkeer. (Matteüs 3, 1-10 en 21, 32)

Gesloten

Zij die de Schrift tot de kleinste detail bestuderen, die de aankondiging van de profeet Jesaja hebben gelezen en de waarschuwingen bij de profeet Ezechiël: ze begrijpen Johannes de Doper niet. Hun ogen blijven gesloten voor zijn voorspelling, hun oren horen het niet. Ze zijn met uiterlijkheden bezig: controleren of iedereen allerlei regels nauwkeurig onderhoudt, zich laten groeten op straat en zich laten bewonderen door de mensen.

De Schriftgeleerden en farizeeën hebben geen tijd en geen aandacht voor de woorden van Johannes de Doper. Het past niet in hun kraam. Wanneer Jezus in zijn verkondiging nog feller tegen hun gezag in gaat, schenken ze er wel aandacht aan: Hij vormt immers een bedreiging. Eigenlijk horen ze van Johannes de Doper al waar het op staat: “De bijl ligt al aan de wortel van de boom”. (Matteüs 3, 7-12) Zelfs wanneer tollenaars en zondaars zich bekeren, komen de Schriftgeleerden en farizeeën niet tot inkeer. (Matteüs 21, 32) Stuitend, toch? En Jezus vraagt: “Wie heeft nu de wil van zijn Vader gedaan?” 

Allemaal

Laten we vooral niet te zelfgenoegzaam toekijken hoe de farizeeën nog maar eens in de fout gaan en Jezus’ Boodschap niet begrijpen. Jezus hekelt juist de pretentieuze uitlachcultuur. Aan ieder van ons stelt Jezus dezelfde vraag als aan de farizeeën. Doen wij de wil van de Vader? 

We hoeven onszelf nu ook geen schuldcomplex aan te praten. Dat heeft Jezus ook niet gewild. Dan ligt de haarkloverij weer op de loer die de kern van de Boodschap in de weg staat. Laten we tijd maken om onszelf in vraag te stellen en na te gaan of we op de goede weg zijn en de wil van de Vader volbrengen.

En nu?

We kunnen ons de vraag stellen of de Kerk de wil van de Vader heeft gedaan door misbruik niet ernstig genoeg te nemen en te verdoezelen. Waren de verantwoordelijken van onze Kerk op de wijngaard aan het werken toen ze de aanklachten van de slachtoffers afwimpelden in het belang van de goede naam van het instituut? Wanneer priesters, paters, broeders, zusters, medewerkers zich lieten groeten op straat en respect en ontzag opeisten tot ver voorbij de grens van de schande: waren zij dan Gods wijngaard aan het bewerken? Ook hier ligt het antwoord helaas voor de hand. We mogen teleurgesteld en boos zijn hierover. Het is immers de kernopdracht van de Kerk om Christus centraal te stellen en met Hem ook zijn Boodschap van oprechte, authentieke liefde voor de naasten en voor God. Alles begint met inkeer, ook voor de Kerk. Paulus zei dat al onomwonden in de vroegste gemeenschap, waar het ook niet altijd suiker en zeem was.

Wanneer zusters, broeders en paters werken van vroeg tot laat hebben gezorgd - en nog zorgen - voor zieken, bejaarden, kinderen en wezen, dan krijgen ranken mooie vruchten op de wijngaard van de Vader. Wanneer priesters en diakens mensen in geloof samen brachten - en ook nu samen brengen - en ieder uur van de dag klaar staan om de mensen bij te staan en te helpen, dan bloeit de wijngaard. Wanneer aangestelde, gezonden leken en enthousiaste vrijwilligers hun best doen om de geloofsgemeenschap te inspireren in verenigingen, in gebed, in zorg en in liefdadigheid: dan is de Vader trots op zijn wijngaard. We mogen de bewonderenswaardige traditie van christelijk engagement niet vergeten. Laat ons daar inspiratie uit putten om zelf mee te bouwen aan de Kerk, de wijngaard van de Heer.

De beeldspraak van de wijngaard wordt volgende week verder uitgediept...

19 september 2023

Het syndroom van Calimero (23-24 september 2023)

Iedereen zou ruim een hectare land (3 acres) en een koe moeten bezitten, stelt Gilbert C Chesterton (1874-1936). Hij laat zij daarbij inspireren door de encycliek 'Rerum novarum' van Leo XIII en door politieke denkers uit zijn tijd, die het distributisme nastreven: een billijke herverdeling van rijkdom en van grond. De kernvraag luidt: wat komt ons toe? Wat is rechtvaardig en eerlijk? Dat is een vraag die in het evangelie van komende zondag op twee niveaus klinkt. De parabel gaat immers over het Koninkrijk van God. Toch zitten er verwijzingen in het verhaal naar rechtvaardigheid en arbeid.

Dagloners

De landheer komt bij het ochtendgloren, zo rond zes uur in de ochtend, overeen met de werknemers dat ze één denarie als dagloon zullen ontvangen. (Matteüs 20, 2) Ze gaan akkoord (in het Grieks ‘sumfoonèsas’: gelijkgestemd, harmonisch). Een denarie is een goed dagloon in die tijd. Er wordt geen misbruik gemaakt van de arbeiders. Ze krijgen een degelijk loon

Er is veel werk op de wijngaard en de landheer zoekt drie uur later nog extra werkkrachten, aan wie hij belooft dat de betaling ‘rechtvaardig zal zijn’. (Matteüs 20, 4) Ook zij zullen rechtvaardig behandeld worden (in het Grieks ‘dikaion’: rechtvaardig, correct, en in een diepere dimensie ook: heilig, onschuldig, vrij van schuld). Daarna gaat de landheer nog drie keer op het marktplein langs om arbeiders aan te nemen, opnieuw met de belofte dat ze een rechtvaardig loon zullen ontvangen. (Matteüs 20, 5-7) Zelfs een uur vóór het twaalfde en laatste werkuur werft hij nog werkers aan met diezelfde belofte. 

De belofte van eerlijkheid en rechtvaardigheid mogen we gerust naar alle tijden vertalen als basisvoorwaarde in arbeid. Jezus hoefde het verhaal niet zo te nuanceren, maar Hij doet het wel. Hij had kunnen zeggen dat de landheer een loon beloofde, tout court. Jezus kiest voor: rechtvaardig, correct, en in overeenstemming. Jezus pleit in de parabel ook niet voor tomeloze excessen, en evenmin voor een schamel hongerloon.

Dan krijgt het verhaal een vreemde wending. Aan het einde van de werkdag beveelt de landheer zijn rentmeester om alle lonen uit te betalen, beginnend bij de werknemers die er het laatst zijn bijgekomen en slechts één uur hebben gewerkt. (Matteüs 20, 8) De werkers van het laatste uur krijgen één denarie. Zij die doorheen de dag zijn bijgekomen: één denarie. De dagloners die sinds ochtendgloren aan het werk zijn ontvangen ook één denarie. (Matteüs 20, 9-10)

Jaloers

De dagloners van het eerste uur zijn misnoegd: zij hebben een hele dag gewerkt onder de brandende zon en worden evenveel betaald als degenen die slechts een uurtje in de koelte van de vooravond hebben gewerkt. (Matteüs 20, 12) Tien verzen na de harmonie tussen de landheer en de werkers klinkt er gemopper en gemor (in het Grieks ‘egonguzon’: mopperen, grommen). Van het optimisme van de ochtend en van het enthousiasme over een goed dagloon blijft maar weinig over. Plots is het afgesproken loon niet genoeg meer.

De landheer kan het gegrom niet appreciëren. Ze hebben geen reden tot klagen, vindt hij. Er was één denarie afgesproken en één denarie hebben ze ontvangen. De landheer heeft rechtvaardig gehandeld en heeft woord gehouden. (Matteüs 20, 13) Verontwaardigd vraagt hij de arbeiders: “Of mag ik met mijn geld niet doen wat ik wil? Zet het kwaad bloed dat ik goed ben?” (Matteüs 20, 15) Dicht bij de tekst klinkt die laatste vraag: “Of ben je jaloers (ofwel: Of is je blik jaloers) omdat ik vrijgevig ben misschien?”

Vanuit economisch perspectief voelen de arbeiders van het eerste uur zich terecht tekortgedaan. Hun uurloon is maar liefst twaalf keer lager dan dat van de arbeiders van het laatste uur. Ze hebben hetzelfde bedrag verdiend, maar hebben wel twaalf keer zo lang gewerkt als de werkers die er het laatst bij kwamen. Kort door de bocht geredeneerd, zou de economie instorten vanuit dit principe: mensen zouden wachten om werk aan te nemen tot het laatste uur. Of zouden ze dan merken dat ze vaak naast hun loon grijpen? En een dagloon missen is vervelend, maar het Koninkrijk van God aan je voorbij zien gaan, dat is onnoemelijk veel erger.

Rechtvaardigheid

Welnu, wat is rechtvaardigheid? Is rechtvaardigheid synoniem voor recht? Niet altijd. Het recht wordt zo rechtvaardig mogelijk toegepast en bestaat op zich uit politiek ontwikkelde beslissingen. Of is het misschien gerechtigheid? Bij gebrek aan bewijzen, procedurefouten of gerede twijfel, geschiedt er soms geen gerechtigheid. Rechtvaardigheid, dat is juist, eerlijk, ethisch deugdzaam handelen. 

Maatschappelijk hangt de invulling van rechtvaardigheid af van de ethische principes waar het grootste belang aan worden gehecht. Zo komen we bij een maatschappelijke discussie van alle tijden: gaat de voorkeur uit naar het individu of naar de gemeenschap? Wordt rechtvaardigheid gebaseerd op gelijkheid in rechten, dan zal rijkdom voortvloeien uit eigen initiatief en hard werken… of uit rijk geboren zijn. Het gevolg is een omgeving van grote persoonlijke groeikansen en bijgevolg sociale en economische ongelijkheid. Gaat de ethiek uit van sociale gelijkwaardigheid in het bestaan, dan wordt de kloof tussen rijk en arm gecompenseerd door tegemoetkomingen aan de minst fortuinlijken, wat de noodzaak tot zelfredzaamheid vermindert.

De arbeiders in de parabel gaan uit van loon naar werken. God lijkt volgens de parabel echter te vertrekken vanuit een gelijke basis voor iedereen. De landheer betaalt alle werkers evenveel, ook zij die korter hebben gepresteerd. Het eigenlijke loon in de beeldspraak betreft echter de toegang tot het Rijk Gods, geen storting op een bankrekening. Er is maar één loon, en je krijgt het...of niet. Het is dus geen gelijke basis voor iedereen. 

Gelijkheid en gelijkwaardigheid

Tegelijk sluit deze parabel aan bij een gesprek over rijkdom en hechting aan geld en bezit in het vorige hoofdstuk van het Matteüsevangelie. De dubbele gelaagdheid is niet ver gezocht. Jezus zegt iets over verloning: die hoort eerlijk te zijn maar niet gericht op grote rijkdom. We merken ook op dat de landheer niet wordt verweten dat hij rijker is dan de dagloners. Die feitelijke ongelijkheid klaagt Jezus op zich niet aan. Het is bijkomstig met het oog op het komend Rijk. Wanneer we het personage van de landheer parabel bekijken vanuit Jezus' Boodschap, dan zal hij geoordeeld worden op zijn zorg voor zijn naasten en zijn geloof in God. Dat geloof zal tot voorbij zijn bezit en macht moeten reiken.

Hier valt een levensles te leren: God vertrekt niet vanuit het ego, vanuit bezit, vanuit prestige en gemak, maar vanuit engagement en overgave aan God. Daarom oppert Jezus ook enkele verzen voordien, tot tweemaal toe, hoe moeilijk het is voor een rijke om in het Rijk Gods te komen (Matteüs 19, 23-24) Jezelf redden, dat kan niet. Punt, andere lijn. Bij God daarentegen is alles mogelijk. (Matteüs 19 ,26) Gelukkig maar. De beslissing komt God toe, net zoals de landheer in de parabel. Dat gaat in tegen de menselijke logica van de wet van de sterkste.

Calimero

Dat doet me meteen denken aan Calimero, dat zwart kuikentje in een gezin van verder gele kuikens. In al zijn bezigheden komt hij tot dezelfde conclusie: “Zij zijn groot en ik is klein en da’s niet eerlijk, o nee!” Wat is er niet eerlijk volgens Calimero? Is het de ongelijkheid: het feit dat hij kleiner is en een andere kleur heeft dan de anderen? Of de ongelijkwaardigheid: het feit dat hij daardoor benadeeld wordt? Of gaat het over de beide?

Ik noem het refrein van altijd tekort te zijn gedaan, of dénken dat men altijd tekort is gedaan, het syndroom van Calimero: een systematisch patroon waarin het Calimerocomplex steeds terugkeert. Men voelt zich (deels) onterecht systematisch tekortgedaan en niet ernstig genomen tegenover een grotere, sterkere partij. Het zorgt voor veel ellende in de wereld. Het kan families, volkeren en naties tegen elkaar opzetten. Let wel: in een situatie van schrijnende ongelijkheid is er uiteraard geen sprake van Calimero. Onrecht is onrecht en mag niet ontkend of weggelogen worden. 

Calimero gaat over een uitvergroot gevoel, onredelijk en overdreven, dat allang niet meer overeenstemt met de realiteit. Het syndroom van Calimero zorgt voor een dieper argwaan, doemdenken, al dan niet verbonden met allerlei grote complotten, die even onredelijk en overdreven zijn als het gevoel zelf. Het is een fenomeen van onze tijden.

Goddelijke logica

Uit dit verhaal leren we veel over Gods diepere logica. Het behoeft geen lang betoog om aan te nemen dat Gods oordeelswijze in gaat tegen menselijke denkpatronen. God is een Tegenover, de Gans Andere, en zijn Boodschap confronteert ons en daagt ons uit. Zo horen we in de parabel dat God ons roept: we moeten onze eigen inspanningen dus niet teveel overschatten. Gods Rijk is niet gediend van hovaardigheid. Verder merken we dat God bij niemand in de schuld staat: we hebben niets te eisen, we hebben geen recht op zijn vrijgevigheid. God haalt het beste bij mensen naar boven, ook bij de arbeiders van het laatste uur: dat is het wonder van Gods genade. Tot slot beloont God inderdaad wie goed doet, maar niet ‘a rata’ van tijd of inspanning: overdreven ijverzucht heeft dus geen enkele zin. Samenvattend kunnen we stellen dat God vrijgevig is, meer dan een mens ooit kan zijn, en dat zijn gulheid niet naar onze hand gezet kan worden.

Dat is ook wat Jezus afsluitend na de parabel zegt: “De laatsten zullen de eersten zijn en de eersten de laatsten.” (Matteüs 20, 16) Wie overdreven ambitieus en pronkerig is, zal naar achteren verwezen worden. Wie in alle bescheidenheid oprecht zijn best doet, naar eigen kennen en kunnen, zal beloond worden. Daar hebben wij, christenen, het mee te doen. En zo is het goed. 

15 september 2023

Hoe is dit kunnen gebeuren? Reflecties bij de aanpak van seksueel misbruik in de Kerk (17-18 september 2023)

Schrijven over geloof en spiritualiteit in volle storm rond het seksueel misbruik binnen de katholieke Kerk en het onderwerp niet aankaarten, dat lijkt me ongepast. Daarom waag ik me aan een uitgebreide reflectie. Nee, ik ben zeker niet de eerste met een visie hierover en ik zal heus niet de laatste zijn. Met aandacht voor nuance wil ik trachten om verschillende perspectieven in beeld te brengen, met het grootste respect voor de slachtoffers en het leed dat hun is aangedaan. Doorheen de jaren kwam ik helaas al meerdere keren in verschillende contexten in contact met het seksueel misbruik binnen de Kerk. Getuigenissen van slachtoffers zijn telkens weer een mokerslag. Maar voor het slachtoffer zelf is de mentale pijn telkenmale tientallen keren zwaarder.

Diepe crisis

Dat de crisis naar aanleiding van het seksueel misbruik in de Kerk een diep dal is, mag eigenlijk geen verrassing zijn. De Kerk heeft zichzelf decennia lang in haar eigen kern geraakt. Het misbruik, het gebrek aan daadkracht en de ontkenning gaan in tegen de eigen christelijke boodschap. Ik durf te stellen dat de Kerk zich in de grootste crisis wereldwijd bevindt sinds de Reformatie. Het misbruik en het ontkennen en indekken ervan gaan echter ook in tegen de Mensenrechten en de burgerlijke wetgeving. Het zijn misdaden. Door het gerecht niet in te lichten, werd het gezag van de overheid ondermijnd. Er volgde bovendien ook amper interne rechtspraak of bestraffing. Dit alles zet de geloofwaardigheid van de Kerk op het spel en haar maatschappelijke rol eveneens.

Appèl

Dat we als gelovigen erkennen dat er veel kwaad is aangericht en toegedekt, is noodzakelijk om onze eigen geloofwaardigheid als gelovige rechtop te kunnen houden. Walging bij de zwaarte van de misdrijven is passend, anders kunnen we onszelf ethisch niet in de ogen kijken. We mogen niet vluchten in het minimaliseren of banaliseren, wegkijken of ontlopen van het onrecht. De erkenning is een ethische en spirituele noodzaak. Het is ook noodzakelijk voor het welzijn van de slachtoffers.

Er komt een dynamiek op gang. Het zijn gelovigen die de Kerk appelleren op haar ethische, pastorale en burgerlijke verantwoordelijkheid. Het gelaat van elk slachtoffer hoort een appèl te zijn op de verantwoordelijkheid van de Kerk, om het in analogie met Levinas uit te drukken.

Slachtoffer, onmacht en angst

Wat doet het misbruik met een slachtoffer? Ik tracht een algemene impressie te geven. Die zal zeker niet alles omvatten. 

  • Kenmerken misbruik

Het misbruik wordt ervaren als fundamenteel onrechtvaardig. ‘Waarom overkomt mij dit?’, vragen slachtoffers zich af. Het werkt bovendien demoraliserend: het ethisch kompas wordt verbrijzeld, flagrant kapotgeslagen, zonder uitleg, zonder begrip. Er is niet langer goed en kwaad, want ze lopen dooreen. Het slachtoffer ervaart verder een diepe onmacht. Er wordt kwaad aangedaan en men kan het niet ontlopen. Niemand komt hem of haar redden. De dader creëert een ‘gietvorm’ voor het onrecht. Daarnaast wordt het meest intieme van de mens geschonden. Het slachtoffer verliest alle waardigheid, is letterlijk verontwaardigd, en dat in de fase van ontwikkeling, van onvolgroeidheid. Ook is er een onherstelbare breuk in het basisvertrouwen. Het slachtoffer verliest de veilige onschuld, de gezonde groeiomgeving. Niets is meer als voorheen. Het misbruik is vaak gekoppeld aan machtsuitoefening en het opleggen van een zwijgplicht. Het slachtoffer ondergaat de terreur in geestelijke gevangenschap. Na het misbruik zou een verwerking moeten aanvangen, maar de rouwervaring wordt verstoord. Jonge slachtoffers (of: overlevers) willen rouwen om de verminkte, verloren jeugd, maar krijgen de gelegenheid niet omdat het onrecht omhuld wordt (werd) door een taboe en niet eens erkend wordt. Hiermee heb ik de volwassen slachtoffers, zoals kloosterzusters, confraters of leken, niet beschreven.

  • Mentale gevolgen

Mentaal komt een slachtoffer ‘gedesorganiseerd’ uit het misbruik: ongewild scheefgetrokken in denken, voelen en handelen. In eerste instantie zijn er gevoelens van schaamte, hulpeloosheid, machteloosheid, schuld, lichaamshaat... Wanneer er geen verwerking mogelijk is, blijven deze gevoelens des te langer ronddwalen. Het onrecht van het uitblijven van erkenning maakt het dus nog complexer. Na de aanvankelijke shock volgt doorgaans ontkenning. Men  wil het allemaal vergeten, het uitwissen. Dat lukt uiteraard niet.

Op lange termijn bemerkt men vaak depressies, fobieën, een negatief zelfbeeld, bindingsangst, vertrouwensverlies, en vluchtmechanismen, zoals sociale isolatie, agressie, medicatie- of alcoholmisbruik, en zelfmoord soms. Meestal zijn de gevolgen van het misbruik niet gewild door de dader, die vooral met eigen behoeften bezig is. Maar ze zijn er wel. Omwille van de mentale problemen zijn slachtoffers al te vaak als ‘labiel’ en ‘opstandig’ afgeschilderd en niet ernstig genomen. Psychische kwetsbaarheid was vroeger een taboe en is dat eigenlijk nog steeds.

Veel slachtoffers zwegen en droegen hun leed alleen. Als ze het al vertelden, werden ze vaak niet geloofd door hun ouders en familie, die een heilig vertrouwen stelden in de clerus. Of het moest stil gehouden worden om de schande te mijden. Ook zij leefden in de seksuele taboesfeer die heel lang maatschappijbreed heeft bestaan. De Kerk had geen octrooi op het taboe, maar ze voedde het alleszins sterk.

Kerk, macht en angst

Wat heeft de Kerk gedaan? Hier moeten we ons bewust zijn van een veralgemening uit onwetendheid. De lokale Belgische Kerk is en was niet één structuur. Naast de parochies zijn er ook verschillende kloosterorden, en die vallen vaak onder een eigen gezag. De bisschop kan dus niet zomaar een jezuïet terechtwijzen. We stellen echter vast dat de aanpak binnen alle geledingen lange tijd parallel heeft gelopen: ‘wegkijken en hopen dat het vanzelf weggaat’. Het is een systemisch fenomeen. Er moeten dus gemeenschappelijke componenten zijn die dit mogelijk hebben gemaakt. Let wel: situeren is in geen geval goedpraten.

  • Seksualiteit taboe

De manier waarop de Kerk seksualiteit algemeen beschouwt, speelt uiteraard een rol. Rond seksualiteit heeft altijd een taboe gehangen. Schaamte laat zich niet goed in krachtige woorden of daden uitdrukken, integendeel. Het gegeven seksualiteit is ‘besmet’ door zonde. Eigenlijk is lange tijd alles besmet geweest door zonde. Hoe men ook zijn best deed, zondigen deed men toch. De biecht was dan de bevrijding, ook voor daders. 

De meeste priesters zijn heel jong al gewijd en legden hun celibaatsbelofte niet zelden af in een toestand van seksuele immaturiteit. Gaandeweg kan er frustratie groeien wanneer men zich een basisbehoefte systematisch ontzegt. Onvoldoende seksuele maturiteit leidt overigens ook tot het onderschatten van de impact van seksueel misbruik.

Dan is er ook nog het transgenerationeel misbruik. Sommige daders zijn zelf ook slachtoffer geweest van seksueel misbruik. Dat kan leiden tot pathologisch gedrag. Daarvan is heel weinig geweten. Het zou wel eens een belangrijke factor kunnen zijn.

  • Eenzaam beleid

In de bisdommen en het aartsbisdom was (is) het eenzaam aan de top. Hiërarchie is diep ingebed in de Kerk. Een bisschop of aartsbisschop heeft macht, maar kan daarin een grote onmacht ervaren. Men kan verkrampen en schuilen bij de grote idealen, ver weg van de boze wereld en de duistere kanten van de Kerk. Noem het gerust wereldvreemd en mensenvreemd.

Angst is een vaak de gids geweest: de Kerk krimpt al meer dan een eeuw lang. Het is heel waarschijnlijk dat verantwoordelijken doemscenario’s aan de horizon hebben gezien bij het horen van misbruikverhalen. 

Het is meer dan aannemelijk dat er netwerken van daders (hebben) bestaan, die elkaar beschermden maar ook bedreigden bij gebrek aan steun. In sommige gevallen was zelfs een bisschop of overste betrokken.

Het geheim pauselijk schrijven van Johannes XXIII, Crimen Sollicitationes (1962), heeft evenmin bijgedragen tot een degelijke aanpak. Misbruik moet volgens het document Kerkelijk-intern behandeld worden, met geheimhoudingsplicht, ook voor het slachtoffer wanneer hij of zij aanklager is.

Deze factoren verklaren enigszins hoe de Kerk tot een reactie van ontkenning is gekomen. Nogmaals, hiermee wordt niets gesust, weggemoffeld of goedgepraat. Een machtig instituut heeft zelfs haar macht ingezet om het misbruik stil te houden. Binnen de gegeven omstandigheden had men voor een passende aanpak kunnen kiezen.   

Kwaad

Ben ik kwaad op de Kerk? Ja, natuurlijk ben ik kwaad. Op kortzichtige, onrechtvaardige machtsstructuren en op beleidsmensen die gefaald hebben. Kwaad en teleurgesteld. Toch ben ik de Kerk ook genegen, want ze heeft ook ontzettend veel goeds gedaan, nu nog trouwens. Het leidt tot een complexe houding. Ik wil graag mensen begeleiden in hun geloof, in momenten van ziekte, twijfel, hoop, tegenslag. Het doet me ontzettend veel pijn wanneer hun leed afkomstig is van de Kerk zelf. Maar daar eindigt begeleiding niet, daar begint ze.

Daarom vind ik het ook jammer dat bisschop Bonny in een interview op Radio 1 – misschien wat te spontaan en ondoordacht – zei dat hij “geen priester geworden is om dit nog te moeten opkuisen”. Opkuis is een erg ongelukkige verwoording naar de slachtoffers toe. Zij hebben de ‘vuiligheid’ ook niet gevraagd. Bovendien weet men zich in de pastoraal, en dus ook als priester of bisschop, geroepen om mensen in nood bij te staan. Je kan verbolgen zijn om de armoede, de rampspoed, de tegenslag, maar je zou je niet mogen ergeren aan het ‘vuile werk’. Dat het hier Kerkelijk interne keuken betreft, heeft geen enkel slachtoffer om gevraagd.

Wel deel ik zijn mening dat in de bij momenten redeloze storm van verontwaardiging niet alles op één hoop mag worden gegooid. Dat is ook niet zinvol of respectvol naar de slachtoffers toe. Na een razende storm wordt het immers weer stil. Nieuws gaat niet lang mee. Slachtoffers verdienen blijvende aandacht.

Waarheid en herstel

Zal dit leed ooit verdwenen zijn bij de slachtoffers? Nee. Het verleden kan niet uitgewist worden, de wonde zal nooit helemaal verdwijnen. Wat kunnen wij doen? Respect betonen: luisteren naar de getuigenissen. Bevestigen dat we één gelovige gemeenschap zijn, samen met de slachtoffers, als ze dat wensen. En dat we hen ook begrijpen als ze niet meer kunnen geloven, en dat we hen steunen, onvoorwaardelijk en van ganser harte. Tenslotte moeten we ook mee ijveren voor een standvastig antwoord vanuit de Kerk: respectvol, open en transparant. Het is niet zo dat de Kerk helemaal niets heeft gedaan tot nu toe. Wel moeten we erkennen dat er veel te laat is gezocht naar een passende reactie en dat we als Belgische kerkgemeenschap onvoldoende werk hebben gemaakt van bewustwording. Er wordt de jongste jaren werk van gemaakt, zij het soms nog te voorzichtig en te aarzelend. Welnu, laat het werk doorgaan: meer gericht nog op de slachtoffers. Niet omdat het moet, maar omdat het hoort.

Wat we vooral beter niet doen, is de aanpak en onze eigen opbouwende bijdrage beperken of herleiden tot de sterke emoties die nu rondgaan of ons ondoordacht laten opzwepen door debatten in de media. Polarisatie leidt niet tot oplossingen. De stap na empathisch luisteren is geen lynchpartij, maar zoeken naar manieren om de slachtoffers (en hun families) bij te staan. Op Kerkelijk en maatschappelijk niveau. Wij als Kerk, en wij als samenleving.

Misschien kunnen we ons laten inspireren door Nelson Mandela (1918-2013). Hij heeft in een geladen sfeer van kwaadheid, gekwetstheid en onbegrip gezocht naar waarheid en herstel. Waarheid brengt in beeld wat er is gebeurd. Fragmenten van die waarheid ontdekken we in de vele pijnlijke getuigenissen. Er zou nog meer ruimte vrijgemaakt moeten worden in de Kerk voor herstel, waarbij de klemtoon moet liggen op de begeleiding, niet op het resultaat.

Dit moet een proces van vele jaren zijn. Een louterende pelgrimstocht van een Kerk en haar gelovigen.

Ik hoop dat ik met deze bijdrage niemand tegen de borst stoot. Het zijn mijn reflecties. Er bestaat niet zoiets als 'één juiste visie' in zo'n complexe problematiek. Er bestaat wel zoiets als 'gedeelde hoop'. Hoop is teer. Zij wordt in het wild geweld soms kapotgeslagen. Dat kan niet de bedoeling zijn.

12 september 2023

Geloven is zorgen voor je naaste (16-17 september 2023)

In weinig onderwerpen is Jezus zo radicaal als in de liefde. Merkwaardig genoeg zijn Schriftgeleerden en farizeeën in weinig zo hypocriet als in diezelfde liefde. De liefde kent veel bestaansvormen. Ze is de binding in het bestaan. Er zonder stort ons bestaan genadeloos in. De liefde bestaat verder, met of zonder ons. Aan elk van ons de keuze: ‘to love or not to love’. Zelfs voor Hamlet ging het daar eigenlijk over. De liefde voor God en de vele vormen van naastenliefde delen allemaal hetzelfde beginsel: je stelt je kwetsbaar op en verlangt er diep vanbinnen naar om ook liefgehad te worden.

Vanzelfsprekendheid

In het dubbelgebod vernoemt Jezus de liefde voor God, voor zichzelf en voor de naaste. (Lucas 10, 27)  Dat zijn immers de drie polen waartussen de liefdesdynamiek in het christelijk geloof zich beweegt. Ze bestaan nooit los van elkaar. Wie God bemint, die bemint van daaruit zijn naaste en ook zichzelf. Wie zichzelf bemint (lees: waardeert als Gods schepsel), die bemint vanzelfsprekend ook de naaste en God. Niemand onder de christenen mag leven voor zichzelf alleen. (Romeinen  14, 7) We behoren uiteindelijk toe aan God. (Romeinen 14, 8) Daarop steunt ons geloof.

Paulus is scherp in zijn brief aan de Romeinen: aanvaard elkaar zoals Christus jou heeft aanvaard. We zijn allemaal immers allesbehalve perfect. Wie zijn wij om een oordeel te vellen over anderen? Wie zijn wij dat we zouden neerkijken op anderen? (Romeinen 14, 10ab) Dat deden de farizeeën, maar wij toch niet?

Veelvormig

De liefde kent veel eigenschappen. Ze is geduldig en vol goedheid, niet afgunstig, ijdel of zelfgenoegzaam, niet grof of zelfzuchtig, en niet kwaad. De liefde zoekt de waarheid. Ze is verdraagzaam, goedgelovig, hoopvol en volhardend. (1 Korintiërs 13, 4-7) Bovenal is ze eeuwig en oneindig. (1 Korintiërs 13, 8) Alles is vergankelijk, zegt Paulus, behalve geloof, hoop en liefde. De grootste onder die drie is de liefde. (1 Korintiërs 13, 13) In de liefde blijven hoop en geloof bestaan. “De mens is als gras en zijn schoonheid als een bloem in het veld. Het gras verdort en de bloem valt af, maar het Woord van de Heer blijft altijd bestaan.” (1 Petrus 1, 24-25) Dat Woord is gegrondvest op de liefde.

Het is liefde die God ertoe bracht om zijn eniggeboren Zoon onder ons te laten wonen en leven. (Johannes 3, 16) Hoewel de wereld Hem niet heeft verwelkomd en zelfs heeft gekruisigd, is de liefde van God daarbij  niet geëindigd. De Mensenzoon is gestorven, maar is verrezen op de derde dag. Door de eeuwigheid van liefde zijn geloof en hoop niet gesmoord, maar blijven ze voortbestaan. De Heer is immers Liefde: Hij is Aanwezigheid. Aan Mozes maakt God zich kenbaar als Bestaan: ‘Ik zal er zijn’. (Exodus 3, 14-15) Hij zal niet wijken, Hij zal de mensen niet in de steek laten. Dat is liefde. En Jezus is Liefde tot het uiterste toe, en ook daar voorbij. Hij zal telkens weer in hun midden aanwezig komen onder al wie in zijn Naam bidt. (Matteüs 28, 20) Bestaat er grotere liefde?

Wederkerigheid

Toch is liefde voor iedere mens tegelijk een nood en een opgave. Beminnen is je kwetsbaar opstellen. Jean-Paul Sartre en Jacques Lacan omschrijven liefhebben allebei als de openheid om liefde te ontvangen, met het risico om ook teleurgesteld te worden. Die kwetsbaarheid is ook eigen aan God. In alle lof over zijn almacht wordt die kwetsbaarheid al te vaak vergeten. De Heer wordt teleurgesteld: hele hoofdstukken in het Eerste (Oude) Testament beschrijven de vergetelheid en ontrouw van zijn Volk, ondanks wat God voor hen had gedaan. God stelt zich wederom kwetsbaar op door Jezus onder ons te zenden.  Opnieuw wordt Hij afgewezen. Maar er zijn doorheen de tijden markante mensen die de Heer trouw blijven – de profeten, de apostelen – en dat bewijst de onbreekbaarheid van de liefde, de standvastigheid van de hoop en de kracht van het geloof.

Liefde wordt soms slecht beantwoord, en dan heb ik het uiteraard niet enkel over verliefdheid en liefdesrelaties. Liefde is heel ruim en kent veel verschijningsvormen. Een ander kan misbruik maken van je goedheid of je niets in de plaats terug geven, zelfs geen woord van dank. Dat is het risico dat vast hangt aan de kwetsbaarheid. Mensen raken er soms ontmoedigd of zelfs verbitterd door. 

Het uitgangspunt is echter dat je liefde geeft zonder iets terug te ontvangen. Gods liefde is immers ook gratuit, om niets. Naastenliefde is geen valuta, je kunt niet speculeren met liefde. Investeren is een werkwoord dat ten onrechte wordt gebruikt in combinatie met liefde. Daar beginnen veel misvattingen: in de zorgende maatschappij, in de liefdadigheid, in godsdienst en in liefde tussen mensen. Als er wordt gewogen en gemeten in termen van liefde, is de geloofwaardigheid ervan allang verdampt.

Goed, maar geen speelgoed

Moeten we eindeloos geven zonder dankbaarheid of respect terug te krijgen? Ja en nee. God laat zijn Volk niet in de steek, ondanks hun ontrouw en gebrek aan respect. (Jesaja 54, 8 en Johannes 3, 16) Ook Jezus is tot het uiterste gegaan in zijn liefde voor de mensen. (Johannes 13, 1) Tegelijk mogen we het stof van onze voeten afschudden wanneer ons goed geen goed ontmoet. (Matteüs 10, 12-14) Die beeldspraak gaat weliswaar in de eerste plaats over gastvrijheid, maar dat is een vorm van naastenliefde.

Het dubbelgebod is een zinvol referentiekader voor de liefde: je hoort je naaste lief te hebben als jezelf. Zoals je af en toe streng en kordaat mag zijn tegenover jezelf, zo geldt het ook voor je naasten: je mag verkeerde houdingen een halt toeroepen. Eindeloos liefhebben is niet hetzelfde als zomaar van jezelf laten profiteren. Tegelijk moeten we echter steeds weer de mildheid voor ogen houden in ons oordeel over anderen: we horen vergevingsgezind en goedgezind te zijn, veeleer dan oordelend en discriminerend. 

Onze intenties horen een weerspiegeling te zijn van Gods vrijgevigheid die overvloedig van aard is. (Efeziërs 1, 4-10) In de praktijk mag het een evenwichtsoefening zijn, die wars is van elke neiging tot ongenuanceerde, negatieve, zelfingenomen radicaliteit. In de vrijgevige liefde is er geen ruimte voor kleinzerigheid of voor het bekrompen gevoel van altijd tekort te worden gedaan. Grenzen worden enkel getrokken vanuit de liefde zelf. Daar kunnen we als samenleving veel van leren.

Zijn

Liefde en Zijn horen bijeen. Zonder liefde kunnen we niet bestaan. Een dreunende gong zijn we dan geworden, een schelle cimbaal, klaar om weggegooid te worden. (1 Korintiërs 13, 1) Haat is niet-zijn. Het is beschadigen, kapotmaken, negeren, ontkennen. Het staat haaks op ons bestaan. Martin Luther King Jr. zegt: “Ik heb beslist om te blijven bij liefde, haat is een veel te zware last.” Het gewicht van haat en nijd wegen door op onze draagkracht, maar ook op onze geloofwaardigheid. Kennis, inzicht, welbespraaktheid en bezit: het valt allemaal in het niets zonder de liefde. Zonder de liefde zijn we niets, in de liefde zijn we de koning te rijk.

Het thema vergiffenis heb ik vorig jaar in maart uitgewerkt naar aanleiding van de evangeliepassage in Matteüs 18, 21-35. Om te lezen: klik hier

05 september 2023

Heikele kwesties (9-10 september 2023)

Jezus spreekt over zonde dit keer. Een gevoelig onderwerp: zonde is niet ‘in’. Dat was ooit anders. Ik hoor hoogbejaarden vaak zeggen dat er toen te veel aandacht aan werd geschonken door de Kerk, op het obsessieve af. De oude liturgie was ook doorspekt met schuldbelijdenissen. Nu hebben veel christenen een problematische relatie met zonde, biecht en boete. De slinger is de andere kant op gezwaaid. Ooit vinden we hopelijk een evenwicht. Even terug naar de bron. Wat zegt Jezus hierover? En wat zegt Hij niet?

Zonde

Jezus roept de christengemeente alvast niet op om op zoek te gaan naar zonden bij anderen. Het is al te vaak zo geïnterpreteerd helaas. “Als één van je broeders of zusters tegen je zondigt, moet je die daarover onder vier ogen aanspreken.”, zegt Jezus. (Matteüs 18, 15) Zonde mogen we hier zeker opvatten als ‘tekortschieten’ (in het Grieks: ‘hamartèsè’).

Jezus zegt heel uitdrukkelijk ‘tegen jou’ (in het Grieks: ‘eis se’). Niemand krijgt van Jezus vrijgeleide om zich te gedragen als farizeeërs. Hier gebruik ik bewust de pejoratieve meervoudsvorm. Wie zichzelf beschouwt als een religieuze politieagent en zich die autoriteit toekent, die is hovaardig. De moraalridder gaat vooral zelf in de fout. Het aanwijzen van anderen staat haaks op Jezus’ Boodschap: ‘Wie van jullie zonder zonde is, laat die als eerste een steen werpen.’ (Johannes 8, 7) Mogen we medegelovigen oproepen om de juiste weg te bewandelen volgens Jezus? Dat zeker. (Lucas 22, 32)

Jezus en Paulus

In de brieven wordt Jezus’ boodschap aangescherpt tot ‘elkaar vermanen’. (Kolossenzen 3, 16 – 2 Tessalonicenzen 3, 13-15) Het 'elkaar aanspreken' blijft niet langer beperkt tot een occasioneel interpersoonlijk gebeuren. Het samenleven in een christelijke gemeenschap blijkt toch een stuk moeilijker in de praktijk… (Galaten 1, 6-8 – 2 Korintiërs 13, 11 – 2 Tessalonicenzen 3, 6) Let wel: iemand aanspreken op een tekortkoming mag nooit voortkomen uit bemoeizicht. Jezus gaat uit van ieders goede bedoelingen, en Paulus volgt Hem daarin. Die premisse blijft overeind.

In een geloofsgemeenschap kan je anderen niet ‘scannen’ op hun intenties. Paulus verneemt met veel verontwaardiging dat zijn prediking vervaagt en dat allerlei alternatieve theorieën ontstaan. (Galaten 3, 1-5) Dat is een fenomeen van alle tijden. Bijna twintig eeuwen kerkgeschiedenis liegen er niet om…

Macht

Jezus heeft zijn apostelen wel degelijk de macht gegeven om ‘te binden en te ontbinden’. (Matteüs 18, 18) Wat ze op aarde bindend verklaren, zal ook in de hemel bindend zijn. (Matteüs 16, 19). Op voorwaarde dat de Boodschap wordt gerespecteerd uiteraard. Zo is Jezus zelf niet altijd mild geweest voor mensen met goede bedoelingen. De rijke jongeling wil graag volgeling worden en handelt volgens de geboden, maar toch ontbreekt het hem aan iets: hij kan zijn rijkdom niet achterlaten. Jezus schenkt hem geen dispensatie. Hij stelt met teleurstelling vast dat de jongeman er niet klaar voor is, meer niet. (Lucas 18, 18-26)

De leerlingen worden tegelijk aangespoord tot voorzichtigheid: men wordt geoordeeld naar de gestrengheid waarmee men zelf heeft geoordeeld. (Matteüs 7, 1 – Romeinen 2, 1) Met andere woorden: wie hoge eisen aan anderen oplegt, zal er zelf ook aan moeten voldoen. Oordelen is geen sinecure: we zijn beperkt in onze kennis, onze waarneming en bijgevolg ook in ons oordeelsvermogen. (Johannes 7, 24) Daar moeten we ons als christenen telkens weer bewust van zijn. De Liefde staat voorop, niet onze menselijke gedachten.

Ideaal

Jezus vertrekt in zijn verkondiging vanuit het hoogst mogelijke: vanuit waar de mens toe in staat is wanneer hij of zij zich ten volle toelegt op de goedheid. Daardoor kan zijn visie aanvoelen als idyllisch. Onterecht. Jezus legt de lat hoog, maar niet onmenselijk hoog. Hem volgen, vergt een totaalengagement. Zichzelf klein maken en worden als een kind: dat is het richtpunt. (Matteüs 18, 4) Uitblinken in onschuld, niet vals zijn, er geen dubbele agenda op na houden: dat zoekt Jezus in de mens. Openheid en oprechtheid. Hij zet zijn uitspraak kracht bij door plechtig zijn autoriteit te beklemtonen: “Ik verzeker jullie…” (in het Grieks: ‘amèn’, het is zo, waarlijk; en ‘legoo’, ik zeg). Volgende week voegt Jezus een belangrijke nuance toe: vergeving schenken. Dat horen we telkens opnieuw te doen, zonder ongeduld, zo vrijgevig als God voor ons is. (Matteüs 18, 22)

Harmonie

Vooral lijkt Jezus de blijvende verbondenheid met de Vader te willen bijbrengen aan de leerlingen, met het oog op zijn eigen dood en verrijzenis. De leerlingen blijven niet verweesd achter. Ze zullen aan de Kerk bouwen, met hun eigen handen, en daarbij steeds weer de kracht van God ervaren. “Als twee van jullie hier op aarde eensgezind om iets vragen, wat het ook is, dan zal mijn Vader in de hemel het voor hen laten gebeuren.” (Matteüs 18, 19) Eensgezindheid is daarbij essentieel (in het Grieks: ‘sumfoonèsoosin’, samen klinken). Als in een symfonisch orkest horen ze telkens te klinken in één akkoord, harmonisch. We kunnen helaas niet zeggen dat de Wereldkerk eensgezind is. Wel kunnen we in gemeenschappen eensgezind bidden.

Het hoeven immers geen grote groepen te zijn die bidden. De oprechtheid van het gebed in zijn Naam maakt of kraakt een bede. Jezus herhaalt zijn aankondiging en gaat een stap verder: “Waar twee of drie mensen in mijn Naam samen zijn, daar ben Ik in hun midden.” (Matteüs 18, 20) Twee of drie mensen, meer is er niet nodig: dan zal Christus in hun midden zijn. Het aantal mensen die bidden beïnvloedt de luistervaardigheid van God en de tegenwoordigheid van Christus niet. Op voorwaarde uiteraard dat ze bidden in zijn Naam: dat ze Jezus betrekken in hun gebed en bijgevolg als Gods Zoon bevestigen. 

Verhoring

God verhoort hen als ze ten dienste van God leven, vragen om het goede (Matteüs 7, 11), met de beste bedoelingen (niet uit trots of eigenbelang, Johannes 4, 3) en op de juiste wijze. (Lucas 18, 1 – Efeziërs 6, 18) Wanneer men om een vis vraagt (in het Grieks: ‘ichtun’, vis), dan zal God geen slang toewerpen. (Matteüs 7, 10) Ichtus verwijst naar het geloof, naar Jezus Christus, de Gods Zoon en Redder. Dat geeft aan in welke categorie de vragen zich bij voorkeur situeren. Zo zal het terecht weinig nut hebben om te bidden dat je de eerste prijs in de loterij mag winnen.