Welkom op de blog "Geloof en Spiritualiteit".
Neem zeker eens een kijkje in het blogarchief!

Dit is de komende tekst:
- Drie vormen van Aanwezigheid (26 mei 2024).

30 maart 2023

Palmzondag: de vervulling van de ontlediging (1-2 april 2023)

Op Palm- en passiezondag gedenken we dat Jezus als een Koning in Jeruzalem wordt onthaald, gezeten op een ezel. Tegelijk wordt duidelijk dat Hij weldra de lijdende Dienaar zal worden, verguisd door iedereen. Die dubbelzinnige boodschap van het volk klinkt vandaag. Een luid: “Hosanna!” dat enkele dagen later verandert in: “Kruisig Hem!” Zo enthousiast als ze Hem toejuichen en adoreren, zo hardnekkig zal hun roep om zijn dood klinken. Toch is het niet het volk dat de grootste aandacht verdient, maar Jezus. Hij laat zich op Palmzondag voor één keer verheerlijken, opdat het contrast des te groter zou zijn met Goede Vrijdag. Jezus kent de wil van de Vader. Palmzondag is een merkwaardig feest, met een donker randje.


Op deze dag wordt één van de meest poëtische teksten uit 'de brieven' voorgelezen. Persoonlijk vind ik het één va de mooiste Bijbelteksten. Het is een geloofsbelijdenis die de Goddelijke en menselijke kant van Jezus belicht. Ik heb getracht om een vertaling uit het Grieks te maken die dicht bij de tekst aanleunt en die de belangrijke accenten in de boodschap ook belicht. Na de vertaling volgt een analyse van ieder vers afzonderlijk.

Hij die in goddelijke gestalte bestond,

klampte zich niet vast aan de gelijkheid met God.

Hij heeft zichzelf leeggemaakt

en heeft het bestaan van een slaaf op zich genomen,

en is aan de mensen gelijk geworden.

En als mens herkend,

was Hij onderdanig door te gehoorzamen tot in de dood –

de dood aan het kruis.

Daarom heeft God Hem verhoogd

en Hem de Naam verleend die alle namen overtreft

zodat bij het horen van die Naam van Jezus

elke knie zou buigen in de hemel, op aarde en onder de aarde,

en dat iedere tong zou belijden, tot eer van God de Vader:

“Jezus Christus is de Heer.” (Filippenzen 2, 6-11)

 

  • Hij die in goddelijke gestalte bestond, klampte zich niet vast aan de gelijkheid met God. (Filippenzen 2, 6)

Jezus bestaat altijd al in God, in de Goddelijke vorm (vorm, in het Grieks: ‘morfè’). Hij bestaat dus niet ‘op de wijze van’ God, als ‘nieuwe kopie’. Jezus maakt deel uit van Gods natuur of eigenheid. Dat klink moeilijk om voor te stellen.

Wij koppelen de Goddelijke Personen vrij spontaan los van elkaar. Dat komt uiteraard omdat Jezus als mens op aarde is gekomen en omdat dit gegeven centraal staat in ons geloof. Toch mogen we niet vergeten dat er maar één God is, van in het begin tot in de eeuwigheid. Jezus is gedurende de korte tijd op aarde fysiek van God losgemaakt. Hij heeft afstand moeten nemen en die heeft die tijdelijke afstand ook bewaard. Van zijn goddelijke aard kon Hij zich echter in geen geval ontdoen.

Johannes verhaalt in een even poëtische tekst aan het begin van zijn evangelie deze situatie: “Het Woord (in het Grieks: 'logos', het woord of de kennis) was bij God en het Woord was God. Het Woord is mens geworden en heeft bij ons gewoond.” (Johannes 1, 1.14a)

 

  • Hij heeft zichzelf leeggemaakt en heeft het bestaan van een slaaf op zich genomen, en is aan de mensen gelijk geworden. (Filippenzen 2, 7)

Om op aarde te komen, moest Jezus de eenheid met God loslaten. Hij werd immers aan een mens gelijk op aarde. Daartoe moest Hij zich leegmaken van de Goddelijke vorm.

Hij werd geboren en was volwaardig mens, maar Hij was geen mens-zonder-meer. Jezus verschilde van ons in zijn Goddelijke kennis ('logos'), in zijn spirituele verbinding met God, en in zijn vrijheid van zonde. Hij was echter ook aan ons gelijkend: tastbaar en kwetsbaar, levend en sterfelijk. Toch was Jezus Christus ook volwaardig God.

Jezus heeft geleefd als een dienaar, cru gezegd: een slaaf. (zie ook Lucas 22, 27) Het contrast tussen ‘God’ en ‘slaaf’ wordt duidelijk in de verf gezet. Het wordt verder uitgewerkt in het volgende vers.

 

  • En als mens herkend, was Hij onderdanig door te gehoorzamen tot in de dood – de dood aan het kruis. (Filippenzen 2, 8)

Het is duidelijk: wie Hem ontmoette, beschouwde Hem als een mens. Hij was Mens onder de mensen. Grenzeloos en onvoorwaardelijk is zijn gehoorzaamheid aan de Vader. God in de hemel spreekt Jezus aan als Vader (Abba, of juister: ‘Avva’ in het Aramees, de taal die Jezus sprak). Dat is de nieuwe rol die God ten aanzien van Jezus aanneemt, maar ook naar ons toe. Jezus’ gehoorzaamheid overschrijdt de grens van de dood. Die dood is overigens de meest vernederende van alle straffen: aan een kruis, een marteltuig voor moordenaars en het grootste uitschot. In die zin is de identificatie met ‘slaaf-zijn’ niet louter bedoeld als een dramatisch, symbolisch contrast.

Er is een Vader-Zoon-relatie ontstaan waarbij de Zoon de Woorden van de Vader verkondigt en de Wil van de Vader uitvoert. “Laat het niet gebeuren zoals Ik (of 'ik': Jezus als mens) het wil, maar zoals U het wilt.”, sprak Hij tot zijn Vader.
 (Matteüs 26, 39 en 42) Hier spreekt Jezus in alle kwetsbaarheid, als kleinste van de mensen. Hier bevinden we ons op een culminatiepunt van Jezus die het mens-zijn aanneemt, in de confrontatie met zijn aardse tijdelijkheid. De volgende keren dat we deze kwetsbaarheid terugzien zijn de kruisweg en zijn lijden en sterven aan het kruis.

 

  • Daarom heeft God Hem verhoogd en Hem de Naam verleend die alle namen overtreft (Filippenzen 2, 9)

Christus is verrezen en naar de hemel opgevaren, Hij heeft de Goddelijke eenheid fysiek opnieuw omarmd. Om deze hereniging te bezegelen, heeft God Hem een nieuwe naam gegeven, een naam of titel die alle mogelijke eretitels overtreft, waar ook ter wereld of in het universum: een heilige Naam. Niets is hoger of meer bewonderenswaardig. Voorheen kende men Christus niet, maar nu wel. God schept duidelijkheid door het verlenen van de eervolle naam: Christus is ‘de Heer’.

De naam van Christus evenaart dus de heiligheid van de naam Adonai Elohim, die aan God verleend was in de Joodse traditie. In de traditie, bij het verliezen van de tempel en het koninkrijk, is de Naam van de Heer allerheiligst geworden. Wellicht is dat de hoofdboodschap: er mag geen onduidelijk bestaan, er is geen concurrentie. Christus’ naam is gelijk aan Gods Naam. De naam is Hem door God zelf toebedeeld.

 

  • Zodat bij het horen van die Naam van Jezus elke knie zou buigen in de hemel, op aarde en onder de aarde (Filippenzen 2, 10)

Wie de Naam hoort die Jezus van God heeft gekregen, moet knielen, waar dan ook. Dit is de universele claim die aan Christus’ naam wordt gekoppeld. Bij Jesaja klinkt deze vorm van ultiem eerbied al. God zelf wordt aan het woord gelaten: “Ik ben God, er is geen ander. Voor mij zal elke knie zich buigen.” (Jesaja 45, 22-23) Daaraan wordt Christus dus gelijk. Ook voor Hem moet elke knie zich buigen. Goddelijk is de naam van Christus.

De overleden (laatste) hulpbisschop van Brugge, Eugeen Laridon, vertelde vaak een persoonlijke anekdote hieromtrent. Hij had nieuwe schoenen gekocht, niet in een winkel maar bij een schoenmaker. Hij wou degelijke, handgemaakte schoenen die lang zouden meegaan. Het mocht eens wat meer kosten, voor één keer. Tot zijn verbazing brak de zool van één van de schoenen algauw doormidden. Dat zou toch niet mogen? De schoenmaker begreep er ook niets van. Toen ze overliepen wat hij allemaal deed met de schoenen aan, vernoemde de hulpbisschop spontaan ook ‘knielen’: voor het altaar, in aanbidding… De schoenmaker sprak verontwaardigd: “Maar schoenen zijn niet gemaakt om te knielen!” Knielen is geen gewone handeling. Mensen zijn schijnbaar niet gemaakt om te knielen. Het ligt niet in onze aard, zeker niet in onze huidige samenleving. Voor God moeten we wel knielen.

In de Tridentijnse liturgie klonk vroeger soms de gebiedende uitnodiging: “Flectámus génua.” (vertaald: Laten we onze knie buigen, of: laten we knielen), vooral doorheen de Goede Week. De katholieke liturgie in het algemeen werd in Amerika soms spottend omschreven met de uitdrukking: “giddy-up giddy-down”, omwille van de grote afwisseling van houdingen, op en weer neer: opstaan, knielen, het hoofd buigen, neerzitten… Er is wat geknipt in de vele houdingen tijdens de eucharistie, maar we zijn toch nog steeds heel beweeglijk in de liturgie.

 

  • En dat iedere tong zou belijden, tot eer van God de Vader: “Jezus Christus is de Heer.” (Filippenzen 2, 11)

Ook dat vinden we terug in de eerder vernoemde Godspraak bij Jesaja: “Elke tong zal bij mij zweren.” (Jesaja 45, 23e) Hier wordt een nieuwe gelaagdheid toegevoegd. Wij eren de Vader wanneer we de Zoon als Christus en Heer erkennen en belijden. We verheugen God door Jezus Christus ‘de Heer’ te noemen en Hem dus ook God te noemen.

De Zoon én de Vader zijn God. “Ik ben in de Vader en de Vader is in Mij.” (Johannes 14, 11a) Ze zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. “Niemand kan tot de Vader komen, tenzij door Mij.” (Johannes 14, 6b) Naast Vader en Zoon wordt ook de derde Goddelijk Persoon in het fragment van de twee vernoemde verzen uit Johannes 14 al aangekondigd: “Later zal de heilige Geest die de Vader namens mij zal zenden, jullie alles duidelijk maken.” (Johannes 14, 26) Meteen is de triniteit een feit. Na de Zoon komt de Geest, zoals na Pasen ook Pinksteren volgt.

Uit deze zware theoretische uiteenzetting wordt meteen duidelijk dat we in de kern van het christendom terechtkomen wanneer de Goede Week aanvangt. Zowat alle zware theologische discussies houden verband met wat deze week wordt beleden, herdacht en gevierd. De samenvatting ligt in de uitroep aan het einde van de inspirerende geloofsbelijdenis in Filippenzen 2: “Jezus Christus is de Heer!” 

Voor een bezinning over Palmzondag, zie een vorige bijdrage: klik hier.

Voor een overweging rond de thematiek van Palmzondag: klik hier.

24 maart 2023

De opwekking van Lazarus (25-26 maart 2023)

“Mijn leven is te zwaar geweest om het zomaar op te geven of mijn werklust te verliezen.”, schrijft Vincent Van Gogh daadkrachtig aan zijn broer Theo (overgrootvader van de gelijknamige, vermoorde cineast) in de brief waarin hij het werk vernoemt dat we vandaag bespreken in het kader van het evangelieverhaal over de opwekking van Lazarus..


Vincent Van Gogh - De opwekking van Lazarus

 

Hobbelig parcours

Vincent Van Gogh (1853-1890) heeft inderdaad een hobbelig levensparcours gekend. Hij is geboren in het Noord-Brabantse Zundert, vlakbij de Belgische grens. Hij geniet een degelijke opleiding, tot zijn 15 jaar, en is een goede student. Wellicht is verdere opleiding te duur voor het predikantsgezin. Vincent moet op zijn zestiende aan het werk als bediende bij een kunsthandel waar zijn oom zich mee geassocieerd heeft. Niets wijst op dat moment op een eigen schilderscarrière. Vincent verblijft voor zijn werk in Brussel, Parijs en Londen. Deze veelbelovende start wordt verstoord door depressies waar Vincent geregeld mee kampt. 

25 jaar is Vincent wanneer hij na een opleiding als zendeling naar de Borinage in Henegouwen trekt om er als lekenprediker in de mijnen te werken. Depressies blijven hem tarten. Hij wordt afgekeurd na zijn proeftijd omdat hij fanatiek en moeilijk in de omgang blijkt te zijn. In die periode voelt hij zijn interesse in de schilderkunst groeien. Zijn familie is teleurgesteld: Vincent vindt maar geen standvastigheid. Hij trekt naar Brussel voor een kunstopleiding, maar houdt het algauw voor bekeken. Hij ziet zichzelf als avant-garde. Terug in Nederland wordt hij verliefd op Clasina. Twee jaar later verbreekt hij deze relatie.

Vincent is intussen volop gaan schilderen en op zijn dertigste schildert Vincent ‘De Aardappeleters’, zijn eerste meesterwerk, naar aanleiding van zijn vaders overlijden. Hij vestigt zich in Antwerpen voor opnieuw een kunstopleiding, maar geeft algauw op en verliest zich in de zeemanscafés, kroegen en bordelen. Hij voelt zich niet begrepen. Vincent is een neerslachtige eenzaat geworden. Hij vervloekt zijn leven en al wie hem afwijzen.

In 1886 verlaat Vincent België en trekt naar Parijs. Het drukke leven in de grootstad doet hem vluchten naar Arles. Hij schildert heel wat werken, maar op persoonlijk vlak gaat het van kwaad naar erger. Hij tuimelt van de ene zenuwinzinking in de andere, snijdt zichzelf een oor af, en wordt eind 1889 opgenomen in Saint-Rémy-de-Provence, waar hij zijn ‘Lazarus’ schildert. In mei 1890 verhuist hij naar Auvers, waar hij overlijdt. Ofwel heeft hij zichzelf in de borst geschoten, ofwel heeft hij het aan de stok gekregen met enkele kerels en schiet één van hen Vincent neer.

Levenspijn

Van Gogh zit in een inrichting in Saint-Rémy en heeft weinig onderwerpen om te schilderen omdat hij niet naar buiten kan. Hij lijdt zwaar onder zijn depressie. Op zijn goede momenten schildert Vincent etsen en tekeningen van beroemde schilders na, die hij opgestuurd krijgt van zijn broer Theo. Eén van de etsen is ‘De opwekking van Lazarus’ van Rembrandt. Hij kiest er voor om de ets niet precies na te schilderen, maar gebruikt elementen uit de ets voor zijn eigen schilderij, een doorleefde interpretatie van het verhaal.

Rembrandt Harmenszoon van Rijn - De opwekking van Lazarus

De belangrijkste figuur uit Rembrandts compositie, Christus met opgeheven arm, laat hij weg. Het is niet zo dat Vincent van zijn geloof afgevallen zou zijn en Jezus niet meer zou willen of kunnen uitbeelden in zijn werken. Van Gogh concentreert zich echter op het lijden van de mens. Het is duidelijk dat hij  zich identificeert met Lazarus in de graftombe, die een rode baard toebedeeld krijgt. De twee vrouwen bij het graf zijn twee bekenden uit Arles die tijdens zijn opname in Arles voor hem zorgen en zijn herstel bevorderen: mevrouw Roulin met de groene jurk en mevrouw Ginoux in een donkere jurk met kleurige strepen. Van Gogh verpersoonlijkt het verhaal in zijn interpretatie heel sterk.

Sommige kleurpigmenten zijn helaas verbleekt, waardoor het contrast tussen de koele grot met de figuren op de voorgrond en de zinderende hitte op de achtergrond wat verloren zijn gegaan. Vincent ziet zichzelf als verkild en in contrast met het warme klimaat om zich heen. Hij herkent in Marta en Maria de zorgzaamheid die hij mocht ervaren tijdens zijn opname.

"De dode en zijn twee zussen.", schrijft Vincent aan zijn broer Theo wanneer hij het schilderij omschrijft. "De grot en het lijk zijn violet, geel, wit. De vrouw die de doek van het gezicht van de opgewekte Lazarus wegneemt, heeft een groene jurk en oranje haar, de ander heeft zwart haar en gestreepte kleding. Groen en roze. Erachter akkers, blauwe heuvels, een gele rijzende zon. De kleurencombinatie zou op dezelfde manier voor zichzelf moeten spreken als het clair-obscur van de ets." Verder vertelt Vincent dat hij graag een grotere versie ervan zou willen maken, maar dat het moeilijk is in afwezigheid van de "modellen" uit Arles.

Aanwezig - afwezig

In het schilderij zit Lazarus linksonder in het schilderij en komen Marta en Maria naar het graf toegerend. Rechts is een rots geschilderd, die door zijn vorm engelenvleugels zouden kunnen verbeelden. Dit benadrukt de goddelijkheid van de gebeurtenis. Jezus lijkt afwezig in het werk. Of toch niet? In de achtergrond kunnen we onmogelijk naast de grote warme zon kijken. Het is heel aannemelijk dat de zon symbool staat voor Jezus in dit werk. De figuur van Jezus zou de aandacht wegtrekken echter van de opwekking van de lijdende mens Lazarus. De zon staat voor het goddelijke licht, eeuwig en ondoofbaar, dat dit wonder mogelijk maakt. De opwekking op zich is natuurlijk ook al een onmiskenbare verwijzing naar de verrijzenis van Christus.

Er wordt doorgaans gesteld dat de dynamiek bestaat uit Lazarus, Martha en Maria, gepositioneerd in een driehoek. Wellicht is het evenzeer mogelijk om te stellen dat de driehoek groter is en zowaar  het hele werk in beslag neemt, met als bovenste top de zon: Christus. Zo is Jezus aanwezig langs symboliek, niet meer als Mens onder ons, zoals Hij na zijn verrijzenis bij zijn hemelse Vader zal zijn. Christus als onoverwonnen zon (in het Latijn: "sol invictus"), als bron van alle leven, ook het eeuwige leven na dit aardse bestaan.



 

Bronvermelding:

Wikipedia, zoektermen: Vincent Van Gogh – Lazarus

https://artway.eu/content.php?id=2310&lang=nl&action=show

http://vongoghmuseum.nl

http://kunstvensters.com/2016/07/29/waarom-vergat-van-gogh-jezus-in-de-herrijzenis-van-lazarus/

 

17 maart 2023

Zien en gezien worden (18-19 maart 2023)

God blijft altijd een mysterie voor ons, mensen. Hoezeer wij ons ook verdiepen in de Schrift en in de Traditie die Hem tracht te omschrijven en te verklaren, steeds overstijgt Hij ons exponentieel. In Jezus is God ons het dichtste genaderd. Ook dan blijft zijn Boodschap hoog gegrepen en verrassend moeilijk. Gelukkig heeft God ons het leven geschonken, jaren en jaren om Hem te ontdekken en beter te leren kennen.

Nooit echter mogen we de pretentie toeëigenen dat we God kennen en weten wat Hij bedoelt. Dan overtreden we met onvergeeflijke hovaardigheid de basisregel die al in het scheppingsverhaal is vernoemd: wij zijn God niet, wij bezitten de kennis van goed en kwaad niet. (Genesis 3, 5) We kunnen enkel ons best doen, streven naar het goede en anderen op die manier inspireren.

Niet kunnen zien

God kijkt niet met menselijke ogen. (1Samuël 16, 7) Hij kijkt niet vanuit ons perspectief, dat zo beperkt en persoonlijk ingevuld is. Wij kijken naar het uiterlijk, dat is immers alles wat we kunnen aanschouwen. God is niet beïnvloed door een ‘eerste indruk’. Wij wel. Nee, God kijkt naar het hart. Hij doorziet onze façade, Hij doorgrondt ons, veel dieper nog dan wij onszelf ooit zullen kennen. Op Aswoensdag klinkt niet toevallig een fragment uit de profeet Joël: “Niet je kleren moet je scheuren, maar je hart.” (Joël 2, 13a) God heeft ons door. Al flaneren we nog zo vaak op de ‘Place M’as-tu vu’ (het plein van heb je mij gezien) van de uiterlijke wereld, zalig pralend en prijkend, zodat iedereen voldoende gelegenheid heeft gehad om naar ons op te kijken. Al worden we geroemd en geloofd door bewonderaars, fans of volgers. Het is zo weer voorbij. Morgen dweept men met iemand anders. Alles is ijdel, alles wat we vergaren is hol en leeg... (Prediker 1, 1)

God kiest niet Eliab: de stoere kerel, groot van gestalte en een knappe, indrukwekkende verschijning. Samuël ziet meteen een groot leider in Eliab. (1Samuël 16, 7) Maar hij baseert zich op het omhulsel, op het uiterlijk van de jongeman. God corrigeert Samuël en zegt: “Laat je toch niet vangen.” De mens (In het Hebreeuws: “ha-adam”, verwijzend naar de eerste mens) laat zich vangen door het omhulsel. Het klopt: onze blik is vertroebeld door interpretatie. We kijken niet objectief, maar beïnvloed door vooroordelen, ideaalbeelden, verlangens, voorkeuren. Ons perspectief en onze kennis zijn altijd beperkt. Dat resulteert in hokjesdenken, in de bandeloze menselijke neiging om alles te categoriseren. De filosoof Ludwig Wittgenstein noemt dit fenomeen “seeing as” (zien als).

Niet willen zien

Dat interpreteren is niet louter onschuldig, onbewust en onbedoeld. Wij bekijken de wereld en plaatsen die ook actief binnen ons referentiekader, in functie van onze idealen. Er is een maakbaarheid in ons kijken en zien. Dat gaat zelfs zo ver dat mensen er in slagen om voor zichzelf te verantwoorden dat ze mensen niet langer beschouwen als mensen. 

Denk maar aan de geschiedenis van slavernij en uitbuiting, en aan het nazisme. Daarbij mogen we niet de pretentie hebben om dit fenomeen te beperken tot het verleden, alsof we het nu inzien en niet meer laten gebeuren. Ook vandaag worden mensen herleid tot kanonnenvlees in oorlogen en gewapende conflicten. Ook vandaag worden mensen genadeloos gemarteld en verkracht. Ook nu worden mensen dicht bij huis het slachtoffer van zinloos geweld. En laten we niet vergeten dat onze economie en ons welzijn ten koste gaat van minder fortuinlijke gebieden op aarde.

Anders zien

Het ‘zien als’ omschrijft de Nederlandse dichter Martinus Nijhoff (1894-1953) op sublieme wijze in zijn gedicht “Wolken” (klik hier). Wat zag de kleine Martinus in de wolken? Hij herkende er Scandinavië in, en eenden, een dame, en schapen. Uiteraard zag hij wolken en was zijn interpretatie bewuste verbeelding. Toch komt ook het ruimere plaatje aan bod wanneer hij de wolken bekijkt als volwassene: hij ziet dreigende wolken vanuit de verte naderen. Hij kijkt nu verder, terwijl hij als kind in zijn onschuldig enthousiasme enkel naar boven keek. Onze blik verandert, onze kijk op het leven evolueert met ons mee.

Moeten zien

Jezus bevestigt dat de zienden blind zijn. (Johannes 9, 41) Daarom joegen de farizeeën de blindgeborene de tempel ook uit wanneer hij zich kwam tonen aan hen toen hij door Jezus was genezen. (Johannes 9, 34b) Het kon niet zijn: Jezus was slecht in hun ogen, dat wonder kon niet door Hem komen. Zien is soms ook bewust niet kijken en volharden in de boosheid. Ook dat herkennen we in ons dagelijks leven. Hoe vaak wellen discussies niet op in debatten, in gesprekken, op sociale media. Telkens weer manifesteert zich hetzelfde patroon: “Ik zie dat zo” – “Nee, ik zie dat anders”. Al te vaak zijn dergelijke discussies tijdverspilling omdat men de moeite niet doet om elkaars visie te beluisteren. Want dat is wat ons bepaalt: visie, de vrucht van ons beperkte zicht en inzicht.

Goddelijk zien

God kiest Eliab niet, maar wel wel David, van wie gezegd wordt dat hij rossig is, heldere ogen heeft en een knap voorkomen. Wat is dan het verschil met Eliab? Het wordt niet verduidelijkt omdat de reden al vernoemd is. Het uiterlijk speelt geen rol. Toch omschrijft men David. We willen ons kunnen voorstellen hoe hij er uit ziet, dat is belangrijk voor ons, mensen. Voor God speelt dat echter geen rol: Hij kijkt naar het hart, naar de inborst van de jongen. “Hij is het.”, zegt God. (1Samuël 16, 12d) David wordt gezalfd en de Geest van de Heer komt over David. (1Samuël 16, 13b)

Wat zoekt God in ons hart? Dat is niet duidelijk. Nogmaals, wij kunnen niet kijken en denken zoals God. We krijgen wel een interessante aanwijzing in de tweede lezing van deze week. Paulus draagt de christenen van Efeze en overal ter wereld op om te leven als kinderen van het Licht. (Efeziërs 5, 8c) De vruchten van het Licht zijn goedheid, gerechtigheid en waarheid. Misschien ligt daar een belangrijke aanwijzing. Het zijn uiteraard niet de kwaliteiten die tentoongespreid worden op de ‘Place M’as-tu vu’. Daar gaat het ook niet om.

We hebben geluk. God is geen genadeloze rechter. We krijgen elke dag opnieuw de kans om ons voor God van onze beste kant te tonen, niet voor de schijn, maar welgemeend; kwetsbaar en beperkt als we zijn. God is immers genadig en liefdevol, geduldig en trouw, en tot vergeving bereid. (Joël 2, 13b) Daar mogen wij oneindig dankbaar voor zijn en blij. Niet voor niets is het Laetare-zondag.

09 maart 2023

Levend water (11-12 maart 2023)

Het volk mort in de woestijn. Mensen hebben wel vaker de neiging om ontevreden te zijn en ze zijn vlug opgezweept door rumoerzaaiers. Toegegeven, het moet een barre tijd geweest zijn in de woestijn. Het volk was op de vlucht uit Egypte naar het Beloofde Land, uit de miserie op weg naar het onbekende. De hete, dorre woestijn zal de mensen vaak honger en dorst hebben bezorgd. In armoede en ellende hebben mensen niet veel nodig om in woede te ontvlammen. Zo verging het ook Mozes.

Woestijn

De mensen morren en beklagen zich bij Mozes. (Exodus 17, 2) Mozes bidt radeloos tot God: ze staan op het punt om hem te stenigen! (Exodus 17, 4) Dankbaarheid duurt net zo lang tot wat men geschonken werd evident is geworden. Dan wil men meer, zo gaat dat. Het volk hongert en dorst dus naar meer. Welnu, de Heer neemt Mozes in bescherming. Het volk krijgt te drinken van de Heer uit de rots Horeb, wanneer Mozes met zijn staf tegen de rotswand slaat. (Exodus 17, 6) De mensen krijgen samen met het water ook een antwoord op hun vraag: “Is de Heer nu in ons midden of niet?” (Exodus 17, 7) De Heer gaat mee met zijn volk doorheen de woestijn. Waarom twijfelen ze toch steeds weer?

Dorst in het leven

Jezus verhoogt dit verhaal tot een volgende dimensie. Er zijn tegelijk veel opvallende gelijkenissen met het verhaal van Mozes bij Horeb. Onderweg van Judea naar Galilea spreekt Jezus een Samaritaanse vrouw aan terwijl Hij rust bij de Jakobsbron. Het is rond het middaguur en Hij vraagt haar wat te drinken. (Johannes 4, 5-7) De vrouw reageert verbaasd, omdat het niet de gewoonte is dat Joden spreken met Samaritanen, omdat die laatste als onrein worden beschouwd.

Merkwaardig genoeg neemt het verhaal een wending, zodat de Samaritaanse Hém vraagt om water: levend water om precies te zijn. Ze loopt naar de stad Sichar en vraagt zich luidop af of ze zonet de Messias heeft gesproken. Velen komen tot geloof. We mogen aannemen dat de Samaritaanse er één van is. Haar neem kennen we niet. De Heer gaat een eind met de vrouw mee doorheen haar leven.

Geloof

Dit verhaal gaat uiteraard over méér dan gewoon water, net als in Exodus. Het drinkwater uit Jakobs waterput lest de dorst even, maar algauw heeft men opnieuw dorst. (Johannes 4, 12-13) Het Levend water waar Jezus over spreekt, komt uit de Bron die God is. Wie ervan denkt, is verzadigd. (Johannes 4, 14-15) De Samaritaanse is een gelovige geworden. De Heer manifesteert zich hier opnieuw langs water, maar op een heel andere manier dan in Exodus.

Dat wordt nog duidelijker tijdens het gesprek dat de Samaritaanse voert met Jezus. Ze vraagt zich af waar ze moet bidden: op de berg zoals haar voorvaderen, of in Jeruzalem. (Johannes 4, 20) Jezus overstijgt de bekrompenheid van rangorden en van heilige plaatsen. In geest en waarheid dient men tot de Vader te bidden. (Johannes 4, 23) Met je heel hart, je ziel en je verstand. (Matteüs 22, 37 – Marcus 12, 30 – Deuteronomium 6, 5) De locatie is bijkomstig.

Nieuw Verbond

Niet toevallig heeft dit gesprek plaats aan de bron van Jakob, die het Eerste Verbond vertegenwoordigt. Jezus zal immers weldra een Nieuw Verbond sluiten. Hij zal lijden, sterven en verrijzen en ons daarna de heilige Geest schenken. Die Geest vernoemt Hij al in het gesprek met de Samaritaanse, in een gesprek over dorst. En tegen de leerlingen zegt Hij aan de bron, tijdens een gesprek over honger, dat Hij voedsel heeft dat zij nog niet kennen. (Johannes 4, 32) Wat is dat voedsel? Het is de Wil van de Vader te volbrengen en zijn werk te voltooien. (Johannes 4, 34)

Het Nieuwe Verbond zal weldra ingeluid worden. De gelovige honger en dorst behoren dan tot het verleden. Mateloos stroomt het Levend water en overmatig wordt het geestelijk voedsel aangeboden vanaf het ogenblik dat God zich ten volle heeft geopenbaard

Wanneer we spirituele honger of dorst ervaren, dan is het aan ons om ons hechter met God te verbinden, om onze twijfel opzij te schuiven. Zijn aanbod is immers tijdloos en grenzeloos. Zo was het in de woestijn, en zo is het ook nu. En wij  hebben bovendien het geluk dat we de Boodschap van Christus hebben ontvangen, die de openbaring heeft vervolledigd!

01 maart 2023

Het vanzelfsprekende loslaten (4-5 maart 2023)

In tegenstelling tot de indruk die soms wordt gewekt, is geloof geen statisch, stilstaand gegeven. Het is niet rotsvast van aard, men ervaart het soms als sterk en soms als verzwakt. Het is te vergelijken met een weg. Dat beeld komt ook geregeld voor in de Schrift. Zo krijgt Abram de opdracht om weg te trekken en alles achter te laten. (Genesis 12, 1) Diezelfde radicale boodschap klinkt bij de roeping van de leerlingen door Jezus. (Matteüs 3, 18-22) God roept ons allen om de tastbare zekerheden los te laten. Die vanzelfsprekendheden leiden ons af van Hem. Niets is zo moeilijk voor een mens als los te laten waar men zich zo aan vastklampt: de (valse) zekerheid van het tastbare, het maakbare. Toch is het een belangrijke voorwaarde om dichter bij Hem te komen.

Met God wordt een nieuw begin gemaakt. Alles begon met God in de schepping, en zo is het ook in het leven van christenen: het begint bij God. We worden uitgedaagd om in beweging te zijn en te blijven. Ons geloof gaat mee op onze levenswandel(ing). Hoe stevig kerken en kathedralen ook zijn gefundeerd, ze zijn vergankelijk en hun stenen en glasramen typeren niet de dynamiek van ons geloof, ze faciliteren het hooguit. Daarom wonen we er niet, maar gaan we Gods huizen in en uit. Ons geloof evolueert en verandert mee met ons bestaan.

Verbonden

Er wordt gezegd dat religie afstamt van het Latijnse ‘religare’: verbinden. Het klinkt aannemelijk: als mens onderweg in het leven en in het geloof, wordt verbinding gezocht met medemensen, medegelovigen. Naast die horizontale verbinding is er ook de hunker naar een verticale band: een goede relatie met God. God geeft Abram met zijn zending de belofte mee dat hij zegen zal brengen over de aarde. (Genesis 1-4a) Dat is een bijzonder deugddoende invulling van verbondenheid. 

De veronderstelling dat het christelijk geloof een menselijk maaksel zou zijn, gaat voorbij aan de genade. God openbaart zich aan ons, dat is de basis van ons geloof. Het initiatief komt van Hem, niet van ons. De openbaring is een uitnodiging om open te staan en ontvankelijk te zijn voor de Heer, die in het onzichtbare, langs aanwezigheid en ontferming, langs verhoring en genade, ons nabij is.

Onderweg

Het feit dat Abram op weg moet vertrekken, betekent dat hij niet alles zal kunnen meenemen. Ook Jezus heeft geen vaste woonplaats. Om in verbinding met de Vader te komen worden tenten opgeslagen, geen stenen tempels gebouwd. (Matteüs 17, 4) In de vrije hoogten openbaart de Vader zich, niet in de knusse geborgenheid van een gezellig, sfeervol kapelletje. Die gewaarwording is immers tijdelijk. Mogelijks kan ons hart een uitnodigende kapel zijn.

Jezus, Petrus, Jakobus en Johannes gaan de hoge berg op. (Matteüs 17, 1) Gods openbaring vergt inspanning en doorzetting. Het vergt een ander perspectief: de leerlingen moeten zichzelf overstijgen, zoals de Mensenzoon het menselijke bezit en zelfs de overlevingsdrang overstijgt. Die transcendentie is tijdens zijn aardse leven nergens zo overduidelijk in beeld gebracht als bij de gedaanteverandering. (Matteüs 17, 2a) 

In het Licht

Jezus staat volop in het Licht. Er is geen sprake van enige aanwezigheid van duisternis. Zijn gelaat straalt als de zon, zijn kleren zijn wit als het licht. (Matteüs 17, 2bc) Willen we wandelen in het licht, dan wandelen we op de weg van de Heer. (1 Johannes 1, 5-7) Dat de verrijzenis helemaal niet ver weg is, blijkt uit het feit dat Jezus zijn leerlingen opdraagt om niets over deze mystieke ervaring te vertellen voordat de Mensenzoon uit de dood is opgewekt. (Matteüs 17, 9) Jezus zal loslaten waar een mens zich instinctmatig het meest aan vastklampt: het aardse leven.

God roept en zendt ons niet omwille van onze verdiensten. (2 Timoteüs 1) Gelukkig maar! We leven net als Abram onder de gunst van zijn zegen. (Genesis 12, 2) Die gunst noemen we de genade. (2 Timoteüs 1) Die genade bestaat uit ontferming en kracht. In de psalm van deze zondag wordt dit treffend verwoord: wie hoopt op de Heer mag rekenen op zijn barmhartigheid (Psalm 33, 18-19), Hij is onze hulp en ons schild (Psalm 33, 22b).

Zonder angst

We hoeven niet bang te zijn. Dat Jezus zich, onthecht van al het aardse, ten volle toevertrouwt aan zijn Vader, is voor een gewone sterveling wellicht heel hoog gegrepen, en angstwekkend moeilijk. Jezus is dan ook de Mensenzoon. De leerlingen zijn verblind door het mystieke. Zo kunnen idealen ons evenzeer verblinden en continu het gevoel geven dat we niet goed genoeg zijn. Onterecht. Groeien in geloof en gebed is in de eerste plaats een kwestie van vertrouwen.  

Na de indrukwekkende ervaring van de gedaanteverandering, zegt Jezus echter tot de leerlingen: “Sta op, jullie hoeven niet bang te zijn.” (Matteüs 17, 7b) Ons geloof is niet gebaseerd op angst, maar op vertrouwen. De Heer blijft ons nabij, vooral wanneer wij zwak en kwetsbaar zijn. Een christen is eigenlijk altijd zwervend, broos en onbeschut. Daarom juist is de Heer een standvastige, betrouwbare steun: van de trouw van de Heer is de aarde vervuld. (Psalm 33, 5) Als we maar bewust in het leven staan en God toelaten in ons bestaan...

 Waar klamp jij je aan vast? Wat kan je moeilijk loslaten? Hoe zie jij onthechting? Hoe kan je leren om te groeien in het loslaten?