In tegenstelling tot de indruk die soms wordt gewekt, is geloof geen statisch, stilstaand gegeven. Het is niet rotsvast van aard, men ervaart het soms als sterk en soms als verzwakt. Het is te vergelijken met een weg. Dat beeld komt ook geregeld voor in de Schrift. Zo krijgt Abram de opdracht om weg te trekken en alles achter te laten. (Genesis 12, 1) Diezelfde radicale boodschap klinkt bij de roeping van de leerlingen door Jezus. (Matteüs 3, 18-22) God roept ons allen om de tastbare zekerheden los te laten. Die vanzelfsprekendheden leiden ons af van Hem. Niets is zo moeilijk voor een mens als los te laten waar men zich zo aan vastklampt: de (valse) zekerheid van het tastbare, het maakbare. Toch is het een belangrijke voorwaarde om dichter bij Hem te komen.
- Voor de lezingen van deze zondag: klik hier.
Met God wordt een nieuw begin gemaakt. Alles begon met God
in de schepping, en zo is het ook in het leven van christenen: het begint bij
God. We worden uitgedaagd om in beweging te zijn en te blijven. Ons geloof gaat
mee op onze levenswandel(ing). Hoe stevig kerken en kathedralen ook zijn
gefundeerd, ze zijn vergankelijk en hun stenen en glasramen typeren niet de
dynamiek van ons geloof, ze faciliteren het hooguit. Daarom wonen we er niet, maar gaan we Gods huizen in en
uit. Ons geloof evolueert en verandert mee met ons bestaan.
Verbonden
Er wordt gezegd dat religie afstamt van het Latijnse ‘religare’: verbinden. Het klinkt aannemelijk: als mens onderweg in het leven en in het geloof, wordt verbinding gezocht met medemensen, medegelovigen. Naast die horizontale verbinding is er ook de hunker naar een verticale band: een goede relatie met God. God geeft Abram met zijn zending de belofte mee dat hij zegen zal brengen over de aarde. (Genesis 1-4a) Dat is een bijzonder deugddoende invulling van verbondenheid.
De veronderstelling dat het christelijk geloof een menselijk maaksel zou zijn, gaat voorbij aan de genade. God openbaart zich aan ons, dat is de basis van ons geloof. Het initiatief komt van Hem, niet van ons. De openbaring is een uitnodiging om open te staan en ontvankelijk te zijn voor de Heer, die in het onzichtbare, langs aanwezigheid en ontferming, langs verhoring en genade, ons nabij is.
Onderweg
Het feit dat Abram op weg moet vertrekken,
betekent dat hij niet alles zal kunnen meenemen. Ook Jezus heeft
geen vaste woonplaats. Om in verbinding met de Vader te komen worden tenten
opgeslagen, geen stenen tempels gebouwd. (Matteüs 17, 4) In de vrije hoogten
openbaart de Vader zich, niet in de knusse geborgenheid van een gezellig,
sfeervol kapelletje. Die gewaarwording is immers tijdelijk. Mogelijks kan ons hart een uitnodigende kapel zijn.
Jezus, Petrus, Jakobus en Johannes gaan de hoge berg op. (Matteüs 17, 1) Gods openbaring vergt inspanning en doorzetting. Het vergt een ander perspectief: de leerlingen moeten zichzelf overstijgen, zoals de Mensenzoon het menselijke bezit en zelfs de overlevingsdrang overstijgt. Die transcendentie is tijdens zijn aardse leven nergens zo overduidelijk in beeld gebracht als bij de gedaanteverandering. (Matteüs 17, 2a)
In het Licht
Jezus staat volop in het Licht. Er is geen sprake van enige
aanwezigheid van duisternis. Zijn gelaat straalt als de zon, zijn kleren zijn wit
als het licht. (Matteüs 17, 2bc) Willen we wandelen in het licht, dan wandelen
we op de weg van de Heer. (1 Johannes 1, 5-7) Dat de verrijzenis helemaal niet
ver weg is, blijkt uit het feit dat Jezus zijn leerlingen opdraagt om niets
over deze mystieke ervaring te vertellen voordat de Mensenzoon uit de dood is
opgewekt. (Matteüs 17, 9) Jezus zal loslaten waar een mens zich instinctmatig het meest aan vastklampt: het aardse leven.
God roept en zendt ons niet omwille van onze verdiensten. (2
Timoteüs 1) Gelukkig maar! We leven net als Abram onder de gunst van zijn zegen.
(Genesis 12, 2) Die gunst noemen we de genade. (2 Timoteüs 1) Die genade
bestaat uit ontferming en kracht. In de psalm van deze zondag wordt dit
treffend verwoord: wie hoopt op de Heer mag rekenen op zijn barmhartigheid
(Psalm 33, 18-19), Hij is onze hulp en ons schild (Psalm 33, 22b).
Zonder angst
We hoeven niet bang te zijn. Dat Jezus zich, onthecht van al het aardse, ten volle toevertrouwt aan zijn Vader, is voor een gewone sterveling wellicht heel hoog gegrepen, en angstwekkend moeilijk. Jezus is dan ook de Mensenzoon. De leerlingen zijn verblind door het mystieke. Zo kunnen idealen ons evenzeer verblinden en continu het gevoel geven dat we niet goed genoeg zijn. Onterecht. Groeien in geloof en gebed is in de eerste plaats een kwestie van vertrouwen.
Na de indrukwekkende ervaring van
de gedaanteverandering, zegt Jezus echter tot de leerlingen: “Sta op, jullie hoeven
niet bang te zijn.” (Matteüs 17, 7b) Ons geloof is niet gebaseerd op angst,
maar op vertrouwen. De Heer blijft ons nabij, vooral wanneer wij zwak en
kwetsbaar zijn. Een christen is eigenlijk altijd zwervend, broos en onbeschut.
Daarom juist is de Heer een standvastige, betrouwbare steun: van de trouw van
de Heer is de aarde vervuld. (Psalm 33, 5) Als we maar bewust in het leven staan en God toelaten in ons bestaan...