Welkom op de blog "Geloof en Spiritualiteit".
Neem zeker eens een kijkje in het blogarchief!

Dit is de komende tekst:
- Drie vormen van Aanwezigheid (26 mei 2024).

29 juli 2022

De succesvolle dwaas (30-31 juli 2022)

Een verongelijkte man roept uit de menigte naar Jezus: “Meester, zeg tegen mijn broer dat hij de erfenis met mij moet delen!” (Lucas 12, 13) Volwassen mensen worden soms de kleinste kinderen wanneer het over geld gaat. Heel merkwaardig. “Dat is van mij!” “Nee, laat los, het is van mij!” Terecht antwoordt Jezus dat beslissen over geld niet zijn bevoegdheid is. Daarna krijgt het verhaal een meer extreme en fundamentele wending. 

Een succesvolle dwaas

Jezus waarschuwt de man: “Hoed je voor elke vorm van hebzucht!” (Lucas 12, 15b) Niet enkel deze mogelijk vorm, maar élke vorm. Hij vertelt een verhaal ter illustratie. Het kon inspiratie zijn voor een dramaserie met veel rijkdom en glitter. Een rijke man had een mooi landgoed. Hij werkte verstandig en ondernemend: hij zaaide op het land en oogstte alles netjes op tijd. Er was graan in overvloed, veel meer dan verwacht. “Wat ik zal doen is dit: ik breek mijn schuren af en bouw grotere, waar ik al mijn graan en goederen kan opslaan.” (Lucas 12, 18bc) Dat is een goed plan: meer ruimte, meer omzet, meer kapitaal! Voor jaren is hij veilig, niets of niemand die hem nog klein krijgt. Zo'n man zou nu op de tv komen als succesvolle rijkaard. Hij zou een trendsetter zijn, aanbeden en verheerlijkt door de massa. “Heb je dat gezien? Die man heeft het helemaal gemaakt! Kijk eens wat een schuren, wat een geld, wat een kast van een huis! Dat wil ik ook!

“Succesvol zijn en winst maken, daar gaat het om,” hoor je de rijke man denken. “Alles draait om een goede bedrijfsstrategie en een verstandig management: dan wordt mijn bedrijf nog groter en nog beter! Wat wil je nog meer?” Welnu, het ontbreekt hem toch aan iets, want God noemt hem… een dwaas! Hij was beter wat ambitieuzer geweest los van zijn geldkist. Hij had tot God kunnen bidden en geluisterd hebben naar het Woord. God zegt: “Dwaas, nog deze nacht zal je leven van je worden teruggevorderd. Voor wie zijn dan die schatten die je hebt opgeslagen?” (Lucas 12, 20) Hij is steenrijk geworden, jazeker, maar niet bij God. Bij God is hij straatarm.

Absurd

De echo’s van Prediker klinken in Jezus’ woorden: “Ook al is een mens bij alles wat hij heeft bereikt bekwaam te werk gegaan, met wijsheid en kennis van zaken, hij moet het iemand geven die er niets voor heeft gedaan.” (Prediker 2, 21) Dat is niet de zin van je leven, dat is “ijdel” (in het Hebreeuws: “Havel havalim”), vroeger vertaald als “ijdelheid der ijdelheden”, of meer eigentijds: “je reinste absurditeit”, of ook “lucht en leegte”. Het heeft allemaal te maken met een intense ervaring van teleurstelling. Er blijkt niets over te blijven van alle inspanningen. Een zuchtje, mee niet. Abel (Genesis 4) klinkt in het Hebreeuws “Hével”. Hij was een zuchtje in vergelijking met zijn sterke en ambitieuze broer Kaïn.

Ondernemerschap

Is God dan tegen investering en vooruitgang? Nee, op voorwaarde dat je minstens evenveel gedrevenheid investeert in je geloof! In het verhaal hebben geld en succes de welvarende man verblind. De man is veranderd in een zakenman, er is geen plaats meer voor geloof. Het is een kwestie van de juiste prioriteiten te stellen.

Jezus spreekt zich niet uit over ondernemerschap. Misschien kunnen we in de kantlijn ook stellen dat Jezus geen expert of adviseur is in economische wetenschappen. Ook daartoe is Hij door de Vader niet aangesteld, net zo min als in onderhandelingen in erfrecht. Maar in een diepere laag kunnen we ons de vraag stellen of Jezus een afkeer heeft van bezit en de bijhorende ongelijkheid? Hij is alleszins geen strijder voor het kapitalisme of monetarisme. Een rijke jongeling die Hem aanspreekt en die Hem wil volgen, moet eerst zijn bezit verkopen, waarna hij afdruipt. (Marcus 10, 17-27) Dan zegt Hij aan zijn leerlingen dat het moeilijker is voor rijke mensen om in Gods rijk te komen. Het hangt immers van God af. Wie aan geld denkt, vergeet God. En als je slechts halfhartig kiest voor God, kan Hij ook niets doen voor je.

Geld zonder macht

Ik denk spontaan aan een merkwaardige uitspraak van de Britse premier Margaret Thatcher (1925-2013): "Niemand zou ooit van de Samaritaan hebben gehoord, mocht hij enkel goede bedoelingen hebben gehad. Hij had ook geld bij." Inderdaad, hij betaalde de waard, zodat hij goed voor de zieke man kon zorgen, en als de 2 denariën niet genoeg waren om de kosten te dekken, zou hij later het verschil nog bijpassen. (Lucas 10, 30-37) Daar heeft ze een punt: ook Jezus denkt niet aan een wereld zónder geld. De arme weduwe gooit enkele muntjes in de offerkist en wordt er om geprezen door Jezus, omdat ze van haar armoede geeft. (Lucas 21, 1-4) Ze wordt niet afgeraden om geld in de kist te stoppen, zelfs niet in het huis van God. Jezus zegt niet: “Geld is het slijk der aarde: gooi hier geen geld in, en al zeker niet in de tempel.”

We kunnen ons ook de vraag stellen of een wereld zonder ambitie en zonder geld wel leefbaar is. Is ongelijkheid immoreel? Welnu, wij hebben in het Nederlands een gekende nuance: gelijkheid en gelijkwaardigheid (het Franse 'equité' bijvoorbeeld, is niet zo goed ingeburgerd). Ongelijkwaardigheid is een immoreel gegeven. Maar ongelijkheid bestaat overal en altijd. We zijn niet allemaal hetzelfde, we verschillen van elkaar. Dat brengt een fundamentele dynamiek op gang. In een wereld waar iedereen gelijk is, verdwijnt elke ambitie en energie uit de samenleving. Waarom zou je nog voor dokter studeren en al die verantwoordelijkheid dragen, als je evenveel verdient als iemand die minder risicovol werk verricht? Waarom nog de moeite doen als het niet loont? Het is één van de redenen voor het falen van het communisme: de drijfveer tot initiatief was weg. Allemaal gelijk: het klinkt mooi in een wereld waar de verschillen té groot zijn, maar het is op zich uiteindelijk een even extreme houding.

God indachtig

Jezus is op zich niet tégen geld, maar vindt dat geld nooit mag regeren. Zolang het een werkmiddel is ten dienste van de mensen, is het nuttig, en bijgevolg ook niet goed en niet kwaad. Zoals wielen aan de kar, zoals deuren aan een huis. Wanneer de wielen wapens gaan dragen of deuren mensen uitsluiten, dàn is er een probleem. Wanneer geld mensen afleidt en God doet vergeten, dan is het een kwalijk gegeven. Net zoals macht, kan ook geld corrumperen.

Daar kunnen we nog veel van leren in onze samenleving.

22 juli 2022

Een merkwaardige stad, een merkwaardige interpretatie: Sodom (23-24 juli 2022)

Wat is er gebeurd in Sodom dat de Heer zo kwaad is dat Hij de stad met de grond gelijk wil maken? God gaat een kijkje nemen langs twee van zijn engelen, en wat zij in één avond meemaken, is meer dan voldoende om het vermoeden volmondig te bevestigen. Maar wat is er dan precies gebeurd? Even voor de duidelijkheid: het is geen prettig verhaal. Zware kost, zo midden in de zomer. Geen nood: de soep wordt nooit zo heet gegeten als ze opgediend wordt...

De Heer verschijnt aan Abraham. Hij zit op het heetst van de dag in de ingang van zijn tent. (Genesis 18, 1) Er naderen hem drie mannen. Wellicht is één van hen de Heer, vergezeld door twee engelen. Abraham spreekt namelijk één man aan in het enkelvoud. Later blijft de Heer staan en gaan twee mannen weg. (Genesis 18, 22) Abraham vraagt Sara om brood voor hen te bakken en dat vinden de drie mannen goed. Ze zijn dus mensen, geen verschijningen. (Genesis 18, 5-6) Er wordt door sommigen ook een voorafspiegeling van de Goddelijke Drievuldigheid in gezien.

Beschuldiging

Nadat de Heer vertelt dat Abraham en Sara een kind zullen krijgen, ondanks hun hoge leeftijd, volgt er een bijzonder donkere verhaallijn. “Er zijn ernstige beschuldigingen geuit tegen Sodom en Gomorra, hun zonden zijn ongehoord groot.” De Heer wil te weten komen of de klachten gegrond zijn of niet. (Genesis 18, 21-22) Abraham smeekt de Heer om geen onschuldigen te straffen. Stel dat er vijftig onschuldigen zijn, dan mag de Heer hen toch niet over dezelfde kam scheren als de boosdoeners? En stel dat er vijfenveertig zijn, of veertig, of dertig of twintig, of zelfs tien: dan mag God de stad toch niet verwoesten met hen erin? De Heer stelt hem gerust: “Dan zal Ik haar niet verwoesten omwille van die tien.” (Genesis 18, 32b) Het is een hele opluchting. Abraham denkt aan zijn neef Lot, die er is gaan wonen. Maar wat zou er toch aan de hand zijn, daar in Sodom, dat de Heer zo kwaad is?

In de klassieke theologische traditie wordt de stad gezien als het summum van kwaad. De verbeelding neemt algauw de bovenhand. De mannen van Sodom waren, zo meent men, allemaal homoseksueel. Een merkwaardige stad. Ik hoorde onlangs nog "Genesis 19, 5" vernoemen in een discussie over homoseksualiteit. Alsof het een gerecht bij de afhaalchinees betrof. Men spreekt zelfs over “sodomie” om seksueel verkeer tussen mannen te benoemen. En het scheldwoord “mietje” is afgeleid van Sodomieten.

Binnen de joodse traditie is deze interpretatie al opgedoken. Vooral in de tweede eeuw vóór Christus, bij de schokkende confrontatie met de Griekse cultuur en de fenomenen van tempelprostitutie, publieke naaktheid en knapenliefde, zijn geschriften ontstaan die de link leggen met Sodom, bijvoorbeeld in het boek Jubeljaren, een joods commentaargeschrift uit die periode...

Een horroravond

Klopt die interpretatie wel? De twee engelen van de Heer gaan die avond kijken. Wij kunnen hun bevindingen in het verhaal mee ontdekken. Lekker makkelijk. Lot zit toevallig aan de stadspoort en groet de mannen met een buiging. Hij staat er op dat de mannen bij hem komen overnachten. (Genesis 19, 1-3) Lot is alvast heel gastvrij. Dat moet Sodom toch alvast ten goede spreken, niet?

Maar dan, nog voordat Lot en zijn gasten hun hoofd te rusten kunnen leggen, komen alle mannen van Sodom bij Lots huis samen, jong en oud, niemand uitgezonderd. (Genesis 19, 4) De spanning stijgt. Ze schreeuwen Lot toe: “Waar zijn die mannen die bij je overnachten? Breng ze naar buiten!” (Genesis 19,5ab) Ze willen de mannen die op bezoek zijn bij Lot… verkrachten. Lot spreekt de mannen van Sodom als vrienden aan (“achai”: broeders in het Hebreeuws). Hij wil hen op andere gedachten brengen. “Alsjeblief, doe toch niet zo gemeen” (Genesis 19, 7) Lot biedt nog liever zijn twee dochters aan dan dat deze mannen iets overkomt. “Want ik heb hun onderdak gegeven.” (Genesis 19, 8c) Lot neemt zijn taak als gastheer heel ernstig, ze zijn hem zelfs nog meer waard dan zijn eigen dochters.

Vreemdelingenhaat

De mannen van Sodom maken algauw duidelijk waar het hun over te doen is. Ze verwijten Lot dat hij er is komen wonen als vreemdeling en dat hij hun nu de les wil lezen. (Genesis 19, 9b) Het Hebreeuwse “lagoer” (met een “g” als in het Franse “garçon”) kan je eigenlijk vertalen als: immigreren, als vreemde komen wonen. De mannen van Sodom drukken geen seksuele voorkeur of drang uit, ze willen de vreemdelingen een lesje leren opdat ze wegblijven voor altijd. Ook Lot wordt na zijn tussenkomst voorgoed persona non grata. Sodom heeft geen boodschap aan vreemdelingen. Het contrast met de gastvrijheid van Lot wordt in zijn tussenkomst vlak daarvoor – “ik heb hun onderdak gegeven” – nog even scherp gesteld. De mannen van Sodom worden met blindheid geslagen, zodat ze de mannen niets kunnen aandoen.

Lot loopt naar zijn (toekomstige) schoonzoons, mannen van Sodom, en dringt bij hen aan om met hem, zijn vrouw en dochters mee te vluchten voordat de stad helemaal verwoest wordt. De mannen nemen Lot niet serieus. Het feit dat twee mannen van Sodom Lots toekomstige schoonzoons zijn, verloofd met zijn dochters, maakt alvast duidelijk dat Sodom niet beantwoordt aan het beeld dat men eraan heeft gekoppeld. Mannen verloven zich er heel gewoontjes met vrouwen. Maar ze willen geen vreemdelingen in en rond hun stad. Alle middelen, ook de meest vernederende, zijn gepermitteerd om dat duidelijk te maken. Of moeten we het nog dieper zoeken? Willen ze geen engelen van de Heer in hun stad? Ligt het probleem op godsdienstig vlak? Een doordenkertje.

Hoogmoed komt voor de val

Sodom is een waarschuwing tegen intolerant gedrag, haat, hufterigheid en onderdrukking. Daar gaat het verhaal over. Verzenvreters, die één vers uit de context halen, hebben de verhaallijn in een compleet verkeerde richting omgebogen. Nochtans omschrijft Ezechiël de inwoners van Sodom als volgt: “Ze gedroegen zich hoogmoedig en deden niets voor de armen en de machtelozen. Ze verhieven zich boven de anderen.” (Ezechiël 16, 49b-50a) Boven de anderen en ook boven God. Jezus vervloekt Kafarnaüm omdat ze er niet gastvrij waren voor Hem en zijn Boodschap en zegt dat Sodom er beter aan toe is (Matteüs 11, 20 en 23) Ook in Kafarnaüm waren de boodschappers van God nieuw welkom (denk aan het doordenkertje van daarnet). 

Sodom is gestraft om haar haat en geweld tegen vreemdelingen. Dat zal in de lijn hebben gelegen van wat de Heer erover had gehoord. Er kunnen nog meer beschuldigingen op de tafel hebben gelegen. Maar dit was alleszins voldoende aanleiding om hun schuld officieel te bevestiging en de straf uit te voeren. Het mag bij dezen duidelijk zijn hoe God denkt over ongastvrijheid, intolerantie en onderdrukking.

Wat er in Gomorra gebeurd is, weten we helaas niet. Het verhaal zegt niets over de stad. Wel is vermeld dat deze buurstad in de waterrijke Jordaanvallei samen met Sodom is verwoest. Ze zijn alleszins voorgoed spreekwoordelijk aan elkaar gekoppeld, zoals Meden en Perzen.

Post scriptum. Hoe komt zo'n sensationele verhaallijn tot stand? Het is goed mogelijk dat een ruimterots 3600 jaar geleden aan een snelheid van 61 000 kilometer per uur ergens in het Midden-Oosten is ontploft, ongeveer 4 kilometer boven een stad waar nu Tall El-Hammam ligt. De explosie moet 1000 keer krachtiger zijn geweest dan de atoombom op Hiroshima, zo tonen de bevindingen aan. Een vuurzee vernielde de stad en omringende steden, het puin werd door de vallei gejaagd. Het is mogelijk dat de mondelinge overlevering over de spectaculaire verwoesting van de stad Sodom dit fenomeen omschrijft (Genesis 19, 24-25 en 27-28). (Bron: klik hier)

15 juli 2022

Zenuwachtige Marta (16-17 juli 2022)

Marta, Marta… Ze is zo zenuwachtig en opgejaagd. Er zijn veel mensen te gast, ze heeft haar handen meer dan vol. Haar zus Maria zit rustig te luisteren bij Jezus. Dat kan zo toch niet?

  • Voor de lezingen van deze zondag: klik hier 

Wees niet zo zenuwachtig

Marta wordt helemaal in beslag genomen door de zorg voor haar gasten. (Lucas 10, 40a) Dat Jezus op bezoek komt, is uiteraard een hele eer. Haastig en vlijtig tracht ze te zorgen dat al haar gasten het goed hebben, zodat ze zich welkom voelen, thuis voelen: heel edelmoedig. Wellicht is ze een tikje nerveus. Marta vindt het belangrijk dat iedereen voldoende te eten en te drinken heeft. Een beetje hulp van Maria zou daarom niet misstaan, vindt ze. Ze komt bij Jezus en zegt: “Heer, kan het u niet schelen dat mijn zus mij al het werk alleen laat doen?” (Lucas 10, 40b) Het Griekse woord “melei” betekent zoveel als: “zorgwekkend”. Marta verraadt daarmee dat ze het zelf alvast wel zorgwekkend vindt.

“Zeg daarom tegen haar dat ze mij moet helpen.” (Lucas 10, 40c) Marta geeft Jezus als volgeling een directief. Dat is een unicum in de Schrift. Marta spreekt niet Maria, maar Jezus aan, omdat ze zeker is van haar stuk. Jezus heeft voldoende gezag. Hij zal het wel met haar eens zijn dat Maria de gastvrijheid voorop moet stellen. Gastvrijheid is immers belangrijk, ook voor Jezus. Toch?

Alles behalve de essentie

Maar Jezus antwoordt heel sereen: “Marta, Marta, je bent zo bezorgd en je maakt je veel te druk.” (Lucas 10, 41) De tweevoudige aanspreking is teder en liefdevol, zoals: “Simon, Simon” (Lucas 22, 31) en “Saulus, Saulus” (Handelingen 9, 4) Jezus reageert niet kwaad, geërgerd of verontwaardigd, maar begripvol en met medelijden. Het werk dat Marta zo ijverig verricht, is niet slecht of verkeerd, maar met de beste bedoelingen maakt ze een verkeerde keuze. “Marta toch, hoe kan je toch zo nààst de kwestie denken?”

Ze maakt zich zo onnodig “bezorgd”. Denken we hierbij aan Jezus’ instructies bij Matteüs in de bergrede: “Maak je geen zorgen over jezelf, of over wat je zal eten of drinken, noch over je lichaam en over wat je zal aantrekken.” (Matteüs 6, 25a) Marta maakt zich zorgen “over van alles”, in het Grieks: “peri polla”. Jezus doelt daarmee op de vele dingen die er uiteindelijk niet toe doen. Ze maakt zich zenuwachtig over bijkomstigheden en vergeet daarbij Jezus zelf. Ze wil een goede gastvrouw zijn, maar luistert niet naar de woorden van haar belangrijkste Gast. Is ze dan wel een goede gastvrouw? Er zit zelfs een emancipatorische bijklank in Jezus' woorden. Marta hoeft geen nederige werkster te zijn. Ze is als vrouw even waardig om de blijde Boodschap te beluisteren.

De juiste keuze

“Er is maar één ding belangrijk. Maria heeft het beste deel gekozen en dat zal haar niet worden ontnomen.” (Lucas 10, 42)  Weinig dingen zijn essentieel. Maria heeft de goede keuze gemaakt. Als er een banket aan keuzes is, dan heeft zij “de juiste portie” gekozen, “tèn agatèn merida”. Er bieden zich meerdere keuzes aan. Welnu, de juiste keuze maken, dat is kiezen voor Christus.

Wat Marta doet, is weliswaar belangrijk en betekenisvol, maar niet de essentie. Haar  nerveuze beslommeringen vormen immers een afleiding van Jezus’ boodschap, het blokkeert haar, waardoor ze niet kan luisteren. Zullen de gasten iets levensnoodzakelijks ontberen in die tijd dat ze naar de Heer aan luisteren zijn? Hier worden materieel en spiritueel tegen elkaar afgewogen. Het materiële is dan in Jezus’ optiek altijd en zonder uitzondering bijkomstig. De tempel, het stenen huis van God dat niet eens voltooid is ten tijde van Jezus, zal niet lang overeind blijven. (Matteüs 24, 2) Wie Hem wil volgen mag zich niet hechten aan geld en bezit. (Marcus 10, 21)

Druk-druk-druk

Maria heeft wel de juiste keuze gemaakt. Dat zal haar niet ontnomen worden: het spirituele is immers eeuwig, het materiele slechts tijdelijk. Ook in onze dagdagelijke besluiten in deze interpretatiesleutel belangrijk. Onze materiële behoeften zullen zichzelf altijd opdringen: honger, dorst, slaap, kortom: iets nodig hebben. Daarom zijn we met z’n allen ook zo zenuwachtig, zo druk-druk-druk. De spirituele behoefte heeft meer actieve aandacht van ons nodig.

Dit doet me denken aan een gekend gedicht van de 16e eeuwse mystica Teresa van Avila, dat ik graag nog als coda meegeef:

“Laat niets je verontrusten, laat niet je bang maken,

alles gaat voorbij, God laat zich niet verplaatsen.

Met geduldige volharding kom je er wel;

wie God heeft, komt niets tekort.

God alleen volstaat.”

Nada te turbe, nada te espante,

todo se pasa, Dios no se muda,

la paciencia todo lo alcanza;

quien a Dios tiene nada le falta:

sólo Dios basta. 

08 juli 2022

De Samaritaan en de naastenliefde: zoveel meer dan een clichébeeld (9-10 juli 2022)

“Wie is mijn naaste?”, vraagt een wetgeleerde aan Jezus. De man wil Hem op de proef stellen. Zoals vaker in vileine confrontaties met Jezus, loopt het voor de wetgeleerde op een pijnlijke sisser af. 

Jezus vertelt hem namelijk een verhaal waarin een gewonde man voor dood achtergelaten is door rovers. Een priester komt voorbij, maar beent in een grote cirkel om de man heen en maakt zich uit de voeten. Een leviet doet precies hetzelfde. Deze twee mannen met aanzien zijn een teleurstelling in dit verhaal.

Onrein

Een Samaritaan, een man die als niet volwaardig joods wordt beschouwd, houdt wel halt, verbindt zijn wonden, brengt de zieke naar een herberg en zorgt voor hem. “Wie is er een naaste voor de arme man geweest?” (Lucas 10, 36) De wetgeleerde weet dat hij moet antwoorden: “De Samaritaan.”, maar hij is waarschijnlijk bang dat hij zich zal verslikken in de woorden. De wetgeleerde maakt een omwegje, zoals de priester en leviet in het verhaal. “De man die medelijden heeft getoond.”, antwoordt hij. (Lucas 10, 37a) Jezus apprecieert de omweg niet en antwoordt meteen op de aanvankelijke vraag: “Wil je een naaste zijn? Doe dan zoals de Samaritaan.” (Lucas 10, 37b) Wat de Samaritaan is voor de wetgeleerde, dat is de in elkaar geslagen vreemde voor de priester en de leviet.

Zelf heb ik de priester en de leviet nooit begrepen. Waarom zouden ze de man mijden? Gewoon omdat hij onrein is? Voelen ze zich te goed om hem te verzorgen? Willen ze hun handen niet vuil maken? Je zou hun omweg zo kunnen begrijpen. Het is ook vaak zo geïnterpreteerd. Er is echter meer aan de hand. Het verhaal speelt zich af in een tijd zonder echte geneeskunde. Ziekte kan altijd fataal aflopen. Voornamelijk daarom is de joodse reinheidscultus ontwikkeld. Wanneer je weg blijft van bepaalde mogelijks gevaarlijke zaken, verhoog je je overlevingskansen. De man ligt halfdood langs de weg. Heeft hij een besmettelijke ziekte opgelopen en bezwijkt hij daaraan? Is hij verzwakt en daardoor besmettelijk geworden? Langs het woord “smet” zit deze logica in onze taal verweven: een vuile vlek is iets wat niet rein is.

Corona

Corona heeft iets verandert in mijn begrip van dit verhaal. Een mysterieuze ziekte heeft onze samenleving volledig halt toegeroepen. Zonder lockdown had de ziekte tienduizenden, misschien zelfs honderdduizenden mensenlevens gekost. We hebben een tijd lang in de onzekerheid gedeeld die heel normaal is in Jezus’ tijd, zonder antivirale medicatie en antibiotica. De priester en de leviet zijn niet zozeer hooghartig, ze zijn vooral doodsbang. Stel dat ze een ziekte oplopen en die verspreiden.

De Samaritaan staat anders in het leven. Hij weet wat het is om een verschoppeling te zijn, om aan de rand van de samenleving te staan. Er wordt op de Samaritanen neergekeken, ze zijn geen volbloed-joden. De Samaritaan deelt vast in dezelfde angst als de priester en de leviet, maar zijn gevoel voor naastenliefde weegt zwaarder door, wellicht omdat hij meer dan voldoende ervaringen heeft meegemaakt waar het aan naastenliefde ontbrak. Hij wil niet dat die man zo behandeld wordt. Deze man heeft al genoeg doorgemaakt.

Denkt de wetgeleerde spontaan bevooroordeeld bij zichzelf: “Die rovers waren vast weer Samaritanen”? Het kan. Er bestaat een diepgewortelde angst voor wat ons vreemd is, toen en ook nu. Die angst rationaliseert vaak in categorieën en groepen, helaas. Ook nu zijn onze naasten niet enkel de mensen die wij kennen en leuk vinden. Vooral en bovenal zijn onze naasten de vele hulpbehoevenden die we niet kennen. Zoals de man die langs de weg ligt. Zoals de Samaritaan die zich wel over de man ontfermt. Laten ook wij naasten zijn in de ware betekenis van het woord.

Afstraling

De verhaal van de Samaritaan is niet zozeer verhaal over twee hooghartige priesterlijke figuren en een gewone man die wel barmhartig is. Het verhaal gaat over de juiste prioriteiten stellen. Naastenliefde krijgt volgens Jezus altijd en onvoorwaardelijk de hoogste prioriteit. Zoals jezelf behandeld wil worden, zo hoor je anderen te behandelen. De zorgverleners zijn in de coronacrisis zonder enige twijfel de barmhartige Samaritanen van onze tijd geweest. Hun taak is zwaar en niet te onderschatten. Nog zwaarder werd hun taak wanneer corona in grote golven over ons allemaal heen kwam. Laten we dat niet vergeten. 

Laat hun inzet een bron van inspiratie zijn, een afstraling van Gods Liefde voor de mensen. Daarin schuilt Gods oproep tot naastenliefde: liefde voor al onze naasten. 

01 juli 2022

De Twaalf en de Tweeënzeventig: een eigentijdse kijk op roeping en zending (2-3 juli 2022)

Jezus wijst tweeënzeventig (of zeventig, volgens sommige vertalingen) leerlingen aan. Ze hebben zich geen kandidaat gesteld, ze hebben geen initiatief genomen. Leerling worden, is geen kwestie van persoonlijke ambitie. 

  • Voor de lezingen van deze zondag: klik hier.  

Jezus kiest hen uit en zendt hen persoonlijk naar de steden en plaatsen waar Hij voorziet langs te gaan. (Lucas 10, 1) Ze zullen twee aan twee vóór Jezus uit gaan en over Hem verkondigen.

Wie zijn ze, die Tweeënzeventig?

De begrippen “leerlingen” en “apostelen” worden in de Schrift door elkaar gebruikt. Er is wel een duidelijk verschil tussen de Twaalf en de Tweeënzeventig. Deze laatste komen enkel met zekerheid aan bod in dit verhaal. We kunnen veronderstellen dat ze ook met Pinksteren in het cenakel deel uitmaken van de honderd twintig aanwezigen (Handelingen 1, 15), maar zekerheid daarover hebben we niet. Wellicht zijn Barssabas en Mattias, de twee potentiële vervangers voor Judas Iskariot, ook gekozen uit deze groep. (Handelingen 1, 23)

Wie zijn deze mensen? Wat zijn hun namen? Er wordt niemand bij naam vernoemd. Wel wordt vermeld dat hun namen in de hemel zijn opgetekend. (Lucas 10, 20) Ze zijn belangrijk in de ogen van God, niet om hun individuele karakteristieken, maar omdat ze zendingswerk verrichten voor de Mensenzoon. Ze zijn alleszins belangrijk genoeg om in de soberheid van de Boodschap te delen: Jezus draagt hun uitdrukkelijk op om geen reistas mee te nemen, geen geldbeugel of sandalen. (Lucas 10, 4)

Onderscheid zonder waardeoordeel

De Twaalf zijn geroepen en gezonden door de Jezus. Hun aantal verwijst naar het Volk Gods, het Twaalfstammenvolk. Ze hebben een “missio apostolica”, een taak in de verkondiging van de Blijde Boodschap, maar minstens even fundamenteel is hun “vita apostolica”. Ze vergezellen Jezus overal waar Hij gaat: ze hebben alles en iedereen achtergelaten en gaan met Hem op weg. Dit zegt iets over de diepgang van hun engagement.

De Tweeënzeventig zijn eveneens leerlingen die door Jezus gezonden zijn, twee aan twee. Zij krijgen een duidelijke taak toebedeeld. Hun roeping is taakgericht ingekleurd. Ook zij hebben onderricht genoten van Jezus, maar hun opdracht is veel concreter en minder alomvattend dat die van de apostelen.

Naast de Twaalf en de Tweeënzeventig zijn er ook nog de talrijke volgelingen: de gemeenschap van gelovigen. Hun engagement is minder drastisch en levensbepalend. Let wel: er kan op geen enkele wijze sprake zijn van een rangorde! Het verschil in formeel engagement betekent geen verschil in morele en godsdienstige betrokkenheid. De tien geboden zijn even duidelijk voor een apostel als voor een bekeerde volgeling. Het gebod van de Liefde geldt evenzeer voor de volgelingen als voor de apostelen. Hun geloof is even sterk en diepgaand. De verscheidenheid kan gezien worden als basisvoorwaarde voor vrijheid en verscheidenheid in geloofsbeleving.

Roeping in veel vormen

Er zijn veel geïnteresseerden in de Blijde Boodschap. Jezus erkent dat er te weinig werklieden zijn in de tuin van Palestina. Daarom kent Hij deze grote groep leerlingen een zending toe. (Lucas 10, 2) Wij lezen deze Schriftpassage vaak als aanzet tot priesterroepingen. Het kan echter ook een uitnodiging zijn tot engagement in een concrete, taakgerichte zending, zoals parochieassistenten, pastores in de zorg en in gevangenissen en godsdienstleerkrachten bijvoorbeeld. Ook hier is er sprake van een roeping, maar de klemtoon ligt op een concrete zending. In die zin kunnen deze geëngageerde gelovigen zich identificeren met de Tweeënzeventig. De kracht en betekenis van deze zending mag niet licht opgevat worden.

Dat mag overigens ook nooit het geval zijn voor de geloofsgemeenschap die kracht put uit het doopsel (en vormsel) en de eucharistie en die deelachtig is aan het Priesterschap van Jezus. Elke christen, zonder enige uitzondering, is geroepen om Jezus te volgen en verkondigend Gods Woord te delen en mensen biddend en helend nabij te zijn. Het doopselpriesterschap werd in het Tweede Vaticaans Concilie onder de algemene aandacht gebracht (Constitutie “Lumen Gentium”, artikel 10; 34-37). En terecht! Het mag niet de bedoeling zijn dat dit fundamenteel karakter van het christen-zijn onder het stof verdwijnt in de loop der tijd. Alle christenen delen in de roeping van de Heer (1) om te bidden, samen en in afzondering, (2) om zwakken en hulpbehoevenden nabij te zijn en (3) om het Woord te beluisteren en te verkondigen. Deze roepingstriptiek hebben ze overigens gemeen met de Twaalf (priesters) en met de Tweeënzeventig (gezondenen): gebed, naastenliefde en verkondiging, in navolging van Jezus, die Priester, Koning en Profeet is.

Het onderscheid tussen de Twaalf, de Tweeënzeventig en de gemeenschap veronderstelt geen hiërarchische benadering in benadering en in visie. Het is vooral een kwestie van concrete roeping en levensinvulling. Een gelovige die deelneemt aan de eucharistie en parochiaal geëngageerd is, kan in zijn of haar gezin, familie en vriendenkring een belangrijke taak opnemen in de verkondiging. Een priester zal wellicht meer gericht zijn op de sacramenten en op het parochieleven. Een pastor zal in zijn of haar zending mensen nabij zijn en tijd voor hen maken. Elk op hun eigen manier worden ze geroepen en gezonden om een lovenswaardige taak te vervullen en geen van hen is overbodig of onbelangrijk. Welke roeping iemand heeft, ligt voor een groot deel in Gods handen.

Voor de theologie van het gemeenschappelijk priesterschap van alle gelovigen hoef je niet ver te zoeken. Aan het einde van het Matteüsevangelie geeft Jezus zijn apostelen de opdracht om op weg te gaan en àlle mensen tot zijn leerlingen te maken door hen te dopen in de naam van de Vader en de Zoon en de heilige Geest en hen te onderrichten, zodat ze zich houden aan de Wet. (Matteüs 28, 18-20a) Deze theologie is niet enkel een opdracht of uitdaging, maar wordt meteen ook gevolgd door een geruststellende boodschap: “Hou dit voor ogen: Ik ben met jullie, alle dagen, tot aan de voltooiing van deze wereld.” (Matteüs 28, 20b)

Ter info: voor de tekst van Lumen Gentium, klik hier.