Welkom op de blog "Geloof en Spiritualiteit".
Neem zeker eens een kijkje in het blogarchief!

Dit is de komende tekst:
- Drie vormen van Aanwezigheid (26 mei 2024).

25 juni 2021

Een wonderlijk geloof (26-27 juni 2021)

Marcus toont in het evangelie van deze zondag een staaltje van zijn vertelkunst. Hij verweeft twee genezingsverhalen dooreen. De genezing van de ernstig zieke dochter van Jaïrus omarmt als het ware de genezing van de vrouw die aan bloedvloeiingen lijdt. In een tangconstructie wordt genezing naar een hoger niveau verheven. Het ingesloten verhaal bevat de sleutel om het grote verhaal te begrijpen. Het verhaal van de dochter wordt in het derde deel zelfs verheven tot een opwekkingsverhaal. Laten we dit verhaal vanuit verschillende perspectieven benaderen.
Symboliek
De beide verhalen zit vol gedeelde symboliek en termen die met elkaar in verband staan. Twee kernbegrippen zijn: ‘gered worden’ (vervoegingen van ‘sôdzô’, in verzen 23, 28, en 34) en ‘geloven’ (‘pistis’, in verzen 34 en 36). Er wordt gesproken over ‘gered worden’ in combinatie met ‘in leven blijven’ (vers 23). Daar tegenover staat dan ‘sterven’ (verzen 35 en 39). Eerder onopvallend, maar belangrijk voor de samenhang: ‘menigte’ (‘ochlos’, in verzen 21, 24, 27, 30 en 31), en verder ook: ‘neervallen’ (in verzen 22 en 33). Symbolisch van belang zijn het terugkeren van ‘ twaalf jaar’ (‘dôdeka’, in verzen 25 en 42), ‘ aanraken’ (‘hepsato’ en ‘hapsômai’, in verzen 27, 28, 30 en 31), en de tijdsaanduiding ‘meteen’ (‘euthus’, in verzen 29, 30 en 42). De verhalen zijn niet zomaar in elkaar verweven. Ze zijn dermate parallel van inhoud dat ze bijeen horen en elkaar versterken. Uit de menigte komt telkens iemand naar Jezus toe, valt aan zijn voeten neer en hoopt op een wonder. Hun geloof brengt de redding. Het wonder gebeurt door middel van een aanraking en de verandering treedt onmiddellijk op.

Er zijn twee belangrijke symbolische verwijzingen die de lezer ten tijde van Marcus onmiddellijk zal begrijpen, maar die ons misschien zullen ontgaan. Het terugkerend getal twaalf verwijst naar de 12 stammen van Israël. Ze worden in dit verhaal op symbolische wijze voorgesteld als ingeslapen of dood. De tweede verwijzing is het bloed. Een menstruerende vrouw is volgens de Joodse Wet onrein (Leviticus 15). De vrouw die aan bloedvloeiingen lijdt, wordt daarom beschouwd als te mijden en bij aanraking mogelijks besmettelijk. Ze leeft in de marge. De twaalf jaren van bloedingen verwijst naar de twaalf stammen, het volledige Godsvolk, dat Jezus niet erkent als Gods Zoon. Jezus wordt geconfronteerd met een volk met een ingeslapen geloof, dat de Wet van de Liefde niet kent.

Dood en leven
Inhoudelijk gezien kunnen we in deze Schriftpassage niet om de dramatische symboliek van dood en leven heen. De grote levensvragen trillen hier op de achtergrond mee, maar ze worden niet beantwoord. Marcus verwoordt in de hoofdstukken 4 en 5 tot drie keer toe hoe Jezus de macht van de dood overwint: na de storm op het meer, waar de dood vanuit het water dreigt (Marcus 4, 35-41), en de man die tussen de graven leeft en verwijlt bij de doden (Marcus 5, 1-20), verhaalt Marcus nu over het meisje dat dood verklaard is maar door Hem wordt opgewekt, een verhaal met daarbinnen het verhaaleiland over de vrouw die door iedereen gemeden wordt. De dood heerst waar mensen in de steek gelaten worden, zoals de vrouw in het verhaal. Nieuw Leven ontstaat waar men elkaar liefheeft en aandacht heeft voor elkaar.

De dood is symbolisch gezien verbonden met ‘slapen’. Jezus pretendeert echter niet dat het meisje niet gestorven zou zijn. Voor Hem is de dood geen onomkeerbare, allerlaatste realiteit. Vanuit de opstanding beschouwt Hij de dood als een slaap. Slapen wordt in het Oude Testament vaker aangegrepen om de dood te omschrijven (Psalm 76,6 en Daniël 12,2). Ook in het Nederlands kennen wij deze verwijzing in ‘ontslapen’ en ‘ingeslapen’.
Eigen woorden
We treffen midden in het wonder een vreemde taal aan. Het Marcusevangelie is in het koinè-Grieks geschreven. Jezus wordt in het Aramees geciteerd. Deze ‘ipsissima verba’, woorden van Jezus zelf, worden aangehaald midden in het genezingswonder. Jezus zegt tegen het jonge meisje: “Talita koem(i)” (Marcus 5, 41). Dat betekent: ‘Sta op.’ Verderop (Marcus 7,34) zegt Jezus tegen de dove man, verwijzend naar zijn oren: “Effeta” (of ‘effata’), ‘ga open’. Met de geciteerde Aramese woorden wordt in de Griekse tekst een waarborg voorzien dat de verhalen teruggaan op originele getuigenissen van Jezus’ optreden.

Hiermee is over de inhoud van dit verhaal veel verteld. Het is boeiend om verhalen te lezen vanuit de context van de tijd, het symbolisch begrip uit die periode en de maatschappelijke regels. Nog een woord over de interpretatie van genezings- en opwekkingswonderen. De makkelijkste lezing van de Bijbel is letterlijk nemen wat er staat. Dat is op zijn zachtst uitgedrukt niet de meest respectvolle wijze van lezen.
Verwijskracht
De kernvraag bij de wonderen is niet wàt er is gebeurd maar wat de betekenis ervan is. Dat kwam in de vorige bijdrage over natuurwonderen al aan bod. Vaak worden de wonderen opgedeeld in 4 soorten: genezingen, natuurbeheersing, opwekkingen uit de dood en uitdrijvingen van boze geesten. Natuurbeheersing vormt binnen de wonderverhalen een eigen genre, zoals in de vorige bijdrage werd uitgelegd. Opwekkingen en genezingen, de twee categorieën die dit keer aan bod komen, hebben veel meer kans om precies te zijn gebeurd zoals ze zijn omschreven.

De medische kennis uit Jezus’ tijd is op geen enkele wijze te vergelijken met onze geavanceerde medische zorg. De vraag of het meisje echt was overleden, of in coma lag, of sliep, is een Westerse, wetenschappelijke vraag uit de 21ste eeuw. Het feit dat zoveel wonderverhalen in de vier evangelies vermeld staan (ik tel 18 verschillende genezingsverhalen en 3 opwekkingen), doet de meeste exegeten concluderen dat Jezus tijdens zijn verkondiging inderdaad wonderen moet hebben verricht. Hij is hoegenaamd niet de enige die genezingswonderen verricht in zijn tijd. Uiteraard moeten we daarbij rekening houden met de grote medische onwetendheid, die de openheid naar wonderlijke, onverklaarbare genezingen veel groter maakt.

Algemeen beschouwd doen wonderverhalen geen uitspraken over de medisch-wetenschappelijke echtheid van de wonderen. Dat is een anachronisme. Wat men zich in de verhalen steeds weer afvraagt, is: “Met welke kracht doet Hij dit?”. Dit is een vraag met een theologische invulling. Wat sloganesk kunnen we stellen dat wonderverhalen niets béwijzen, maar dat ze vooral vérwijzen. Jezus verricht geen wonderen om te bewijzen dat Hij de Zoon van God is, maar om aan te tonen dat in Hem het Rijk Gods al is begonnen. Wonderen hebben alleen betekenis wanneer ze met geloof worden aanschouwd. Daarom komt in de wonderverhalen het geloof zo vaak ter sprake. Dikwijls zegt Jezus: “Je geloof heeft je gered”. Jezus doelt hiermee niet op hun geloof dat Hij wonderen kan verrichten. Daar twijfelt ook niemand van de omstaanders aan, ze zien het immers voor hun ogen gebeuren. 

Jezus vraagt de mensen te geloven dat in Hem Gods heerschappij aan­breekt. En dat vraagt Hij langs deze verhalen ook aan ons.

17 juni 2021

De wind, het water en Jezus (19-20 juni 2021)

Het is avond en het is een drukke, lange dag geweest onder de blakende zon. Een grote menigte heeft zich rond Hem verzameld om naar zijn Boodschap te luisteren. Hij heeft hun verteld over het Rijk Gods, over je geloof in daden omzetten, over de kracht van het geloof, en dat alles in verhalen en gelijkenissen. Ze zijn naar huis terug gekeerd. Waarschijnlijk hebben ze Hem niet helemaal begrepen. Ze komen niet tot bekering. Er is nog veel werk…

Nu steken Jezus en de leerlingen het meer over. Er is in de boot niets anders te doen dan te wachten. Jezus maakt gebruik van de gelegenheid om even te rusten. Hij legt zich neer op de barre houten planken en legt zijn hoofd te rusten op het stugge lederen kussen in de boot. We zien hier een heel menselijke Jezus, met typisch menselijke noden. Hij is algauw in een heel diepe slaap verzonken: zo diep zelfs dat de opkomende, razende storm Hem niet wekt, zo diep dat het klotsende water dat de boot binnen gutst Hem niet doet opschrikken. Jezus slaapt niet rusteloos, maar in een diep vertrouwen in zijn Schepper.

Van water en wind

De zware storm, “lailaps” in het Grieks, is een typische orkaanwind met onvoorspelbare rukwinden en veel regen. Het meer van Tiberias is een laag gelegen, diep waterbekken met aan de oostzijde de kale, grootse hoogvlakten van Golan en het besneeuwde Haurangebergte. De rivieren die stromen uit de bergen naar het meer hebben diepe kloven uit het gesteente gehouwen. De koude wind wervelt doorheen deze kloven en zwelt aan op weg naar het meer. De leerlingen, doorwinterde vissers, kennen het meer en de lailaps en de deining, maar zijn nu overmand door angst. Dat zegt iets over de proporties van deze storm waar ze in verzeild zijn geraakt.

Waarom vertelt de evangelist dit verhaal eigenlijk? Een gelijkaardig verhaal lezen we trouwens twee hoofdstukken verder (Marcus 6, 45-53). Ook Matteüs vertelt dit tweeluik (Matteüs 8, 23-27 en 14, 22-33). De tweede keer is er harde tegenwind en is Jezus niet in de boot aanwezig, maar loopt Hij over het water naar hen toe. Twee keer temt Jezus op verbluffende wijze de kracht van de natuur. Twee keer worden de leerlingen bang. Zou het kunnen dat onrust en twijfel centraal staan in dit verhaal, en niet zozeer de wind? Is de storm slechts een aanleiding om tot het eigenlijke verhaal te komen?

Angst en twijfel

Is de wind een verpersoonlijking van de twijfel, dezelfde twijfel van de toehoorders die zich verzamelden aan het meer? Ook de leerlingen begrijpen Jezus niet altijd, tot zijn grote verbijstering (Marcus 4, 13): “Begrijpen jullie deze gelijkenis niet? Hoe zullen jullie alle andere gelijkenissen dan begrijpen?”. Jezus geeft daarom tussen de gelijkenissen door aanvullend duiding aan hen. Misschien is de storm de veruitwendiging van het (nog) niet begrijpen, van het gebrek aan inzicht. Als deze stormwind een soort geloofsexamen is aan het eind van de dag, dan behalen de leerlingen een dikke onvoldoende: hun angst en twijfel zijn sterker dan hun geloof. Gezien de omstandigheden, kunnen wij als lezers uiteraard begrip opbrengen voor hun reactie. Ook wij staan niet altijd even sterk in ons geloof, en al zeker niet zo sterk als Jezus zelf. Zouden wij ons niet angstvallig ergens aan vastklampen als de golven ons dreigen te verzwelgen?

Dieper dan de feiten

Deze interpretatie is inspirerend, maar er is nog een diepere laag in deze tekst aanwezig. Wanneer het stillen van de storm en het wandelen over het water aan bod komen, kunnen we eigenlijk niet om de “olifant in de kamer” heen: zijn deze twee verhalen echt gebeurd? Het antwoord hierop is complexer dan simpelweg “ja” of “nee”. Vooreerst moeten we inzien dat het niet de grondbedoeling is van de evangelist om zoals een journalist een objectief dossier bijeen te schrijven. Het evangelie is geen wetenschappelijke documentaire over Jezus. Veel verschillende verhaalvormen volgen elkaar in willekeurige volgorde op in elk van de evangelies. Parabels en gelijkenissen van Jezus worden afgewisseld met verklarende uitleg. Er zijn dialogen, wonderverhalen, redevoeringen, poëtische teksten, citaten uit het Oude Testament…

De twee kortverhalen op het water - Jezus die de storm stilt en die over het water wandelt - vormen wellicht een apart genre dat zich onderscheidt van de andere wonderverhalen. Ze willen ons in de overtreffende trap verwonderen en verbijsteren. Letterlijk gelezen doen ze aan Harry Potter denken, en dat moeten we net zien te vermijden: dat Schriftteksten ongeloofwaardige verhaaltjes over tovenarij worden. Wellicht is het stillen van de storm eerder een metafoor dan een nieuwsfeit: zo indrukwekkend is God in Jezus dat Hij de wind het zwijgen zou kunnen opleggen. “Het zou zomaar kunnen”: een symbolische vertelvorm met een diepe boodschap.

Goddelijke kracht

Een belangrijke interpreteersleutel zit verborgen in de apotheose van het verhaal (Marcus 4, 41): “Wie is Hij toch, dat zelfs de wind en het meer aan Hem gehoorzamen?” De wonderlijke kracht, die de leerlingen van God kennen uit het Oude Testament, behoort nu aan Jezus toe. God heeft aarde en water geschapen en gescheiden (Genesis 1, 9), Hij heeft het water uiteen gedreven om zijn Volk er doorheen te laten vluchten uit Egypte (Exodus 14, 21), Hij kan de aarde, die Hem is vergeten, doen overstromen, terwijl Hij de trouwe Noach waarschuwt en redt (Genesis 7, 4). Nu is Jezus ingelijfd in deze Goddelijke kracht die de heilsgeschiedenis heeft bepaald, zoals opgetekend in de Schrift. Na de mens Jezus, slapend in het bootje, zien we de Zoon van God die de wind en het water beheerst. Het is een vooruitwijzing naar de verrijzenis.

Guido Gezelle

Laten we priester-dichter Guido Gezelle er even bij nemen. In zijn gedicht “Hoort, 't is de wind” schrijft hij hoe de wind maar geen rust vindt. De wind kan zichzelf niet leegblazen of uitwaaien:

of hij de zee in de wolken doet botsen
of hij ze slaat op heur zuchtende rotsen,
   of hij de schepen daarbinnen begraaft,
   of hij door schuimbekkend zeewater draaft:
nimmer en vindt hij, de wind, 't is de wind en
nimmer en zal hij geen ruste meer vinden,

De wind is niet almachtig, zo bevestigt ook Gezelle:

   nimmer en rustt' hij maar eenen keer: 'Stil!'
   sprak Hij, die immer in ruste is, 'Ik wil!'
   sprak Hij, die alles in roer zetten kan:
   'Stil!' en hij rustte . . . en hij rustte nochtan!

De aardse storm komt tot rust, de wind die ons in kracht en in omvang vaak te boven gaat. Hoe onbegrijpelijk, hoe onvoorstelbaar? Guido Gezelle verwoordt de verwondering en benoemt Jezus' Goddelijke kracht in één adem: dit wonder is bijna even onvoorstelbaar als de opstanding uit de dood.

10 juni 2021

Als een man die zijn land bezaait (12-13 juni 2021)

Vincent van Gogh (1853 - 1890) is geïntrigeerd door zaaiers. Hij heeft er doorheen zijn oeuvre meer dan dertig getekend of geschilderd. Voor het schilderij dat hier aan bod komt, zij het vrij vluchtig, grijpt van Gogh terug naar een werkje van Jean-François Millet, dat hem duidelijk geraakt heeft. Je weet wel: de schilder Millet van “het Angelus”.


Christelijke boodschapper
Voor van Gogh is godsdienst een belangrijk onderwerp. Vandaar dat hij ook de christelijke schilder Millet als inspiratiebron gebruikt. Christelijke kunst tracht volgens van Gogh Jezus Christus en zijn boodschap van vrede binnen te brengen in een gekwelde wereld waarin mensen ondergewaardeerd en onderdrukt worden. Het schilderij is dan ook geen idyllisch landbouwtafereeltje. Je raadt het al: het verwijst naar de parabel van de zaaier.

Zijn geloof speelt een belangrijke rol in het leven van Vincent van Gogh. Hij wil theologie studeren, maar komt er uiteindelijk niet toe: te theoretisch. Hij volgt in Laken een opleiding aan een zendelingenschool en begint als lekenpredikant te werken in Henegouwen, tussen de mijnwerkers. De vroeg verouderde en kromgewerkte mensen laten een diepe indruk na. Hij trekt met hen mee de kolenmijn in, maar blijft toch een vreemde voor hen, een zonderling. Van Gogh merkt dat hij veel te eigenzinnig is om als predikant te werken, en ook bij zijn vriendin in Nederland vindt hij geen geluk. Hij kan evenmin aarden in de kunstacademie van Brussel en later ook van Antwerpen. Arm, ondervoed, en inmiddels gediagnosticeerd met syfilis, verlaat hij België en vertrekt naar Frankrijk.

Daar zal hij in zijn 4 laatste levensjaren heel wat van zijn meesterwerken schilderen. Vincent werkt in die tijd een poosje samen met Paul Gauguin (1848-1903), die hem aanspoort om minder naar de werkelijkheid te werken, en meer vanuit zijn inleving te schilderen. Van Gogh gebruikt voor dit schilderij van de zaaier kleuren die emotie en hartstocht weergeven. De samenwerking met Gauguin is inspirerend, maar hun wegen gaan uiteen na een slaande ruzie over een cafébazin. Het blijft tot op vandaag onduidelijk of Gauguin het linkeroor van Vincent van Gogh er met een zwaard heeft afgehouwen tijdens hun dispuut, of van Gogh zelf zijn oor afsnijdt in een bui van razernij achteraf. Van Gogh schrijft over het incident een laatste keer aan Gauguin: “Jij bent stil, ik zal het ook zijn.” Genoeg malligheid nu, terug naar de kunst: terug naar het schilderij…

Hemel en aarde
“De zaaier” is algemeen beschouwd een horizontaal georiënteerd werk: het gaat over de aarde. De ruwe penseeltrekken die kenmerkend zijn voor Vincent van Gogh houden ook een vrij horizontale richting aan. Het werk vertelt in een contrast van donkere en bonte kleuren het verhaal van de wereld. De lucht is groengeel: hoopvol en levendig. Samen met de zon verwarmt de lucht het schilderij. Je kan hoopvol staren naar deze lucht, hopend op betere tijden. Het veld is eerder donker, met tinten van zwart, bruin en paars en een weinig geel: over het algemeen eerder sombere kleuren. De aarde is leeg en vrij dor. Het zaad moet nieuwe hoop brengen.

De figuur van de zaaier en de boom staan in relatie tot elkaar. De boom staat krom afgebeeld, bijna diagonaal. Er wordt geen scherp contrast geschapen met de algemene horizontale compositie. De boom richt zich moeizaam op uit de aarde, en staat niet rechtop als een makkelijke evidentie. De boom staat voor opstanding en leven. Hij voedt zich aan de rivier, en is gestaag de lucht in gegroeid. Nu vult hij de ruimte op het doek met zijn volharding en groeikracht.

De zaaier is een noeste werker met grote handen. Zijn houding is niet statig en fier, maar wat gekromd, geheel in functie van het zaaien. De anonimiteit van de zaaier met zijn vaag gelaat geeft ons de kans om ons identificeren met hem, net zoals Vincent zelf deed. Jezus geeft in zijn parabel weinig uiterlijke kenmerken of karaktereigenschappen van de zaaier weer. Het zaaien staat centraal, het brengen van nieuw leven in de grond die het dankbaar opneemt, net zoals de boom ooit is begonnen.

Zegenende zon
Deze nederige, vage zaaier en zijn werk worden door de zon letterlijk en figuurlijk gezegend. Het werk zit boordevol symboliek. De gele zon lijkt wel een aureool, die de zaaier tot een heilige maakt. Zoals de zon het Licht brengt over de aarde, zo strooit de zaaier het zaad op de grond neer. Zonder de zon kan het zaad niet opschieten, net zoals het geloof dat wordt verkondigd niet kan voortbestaan zonder Gods zegenend Licht.

Van Gogh schildert in een symboliek waartoe Jezus hem geïnspireerd heeft. Dit werk is een beeld van leven en kracht in ruwe strepen, even beknopt en rechttoe rechtaan als het Woord dat Jezus verkondigd heeft.

Ontmoeting
Een devies van Vincent van Gogh is dat iedereen een werk op zijn eigen manier interpreteert. Zijn wij zaaiers van het Woord? Zijn wij de aarde die het Woord dankbaar aanneemt? Zijn wij als de boom, die hunkert naar opstanding uit de eindigheid? Wanneer het Woord en de kunst elkaar ontmoeten, gebeurt er telkens weer iets nieuws…

02 juni 2021

Sacramentsdag: de band tussen het Laatste Avondmaal en de eucharistie (3 en 6 juni 2021)

Sacramentsdag viert het heilig Lichaam en Bloed van Christus. Het feest is ontstaan toen de donkere Middeleeuwen stilaan op hun einde liepen, en de mens zichzelf herontdekte en zocht naar een nieuwe verhouding tot God, en in het bijzonder ook tot Jezus, die God en Mens is. De eucharistie kwam meer en meer centraal te staan in de geloofsbeleving van de dertiende eeuw. In de Nederlanden werd het feest een aanleiding voor festiviteiten met een processie, toneel en zang, met een zelden onderdrukte triomfalistische ondertoon. Waar gaat deze dag eigenlijk over?
  • Voor de lezingen bij Sacramentsdag: klik hier.

 

Consecratie, transsubstantiatie en elevatie
In 1215 werd in het Vierde Concilie van Lateranen de transsubstantiatie als dogma vastgelegd. Dit is de metafysische verandering van de hostie en de wijn door de instellingswoorden (de consecratie) tot het Lichaam en Bloed van Christus. De verandering is metafysisch: niet symbolisch, met de nodige verbeelding, maar werkelijk en onomkeerbaar aanwezig. Ook al is het niet waar te nemen, toch is Christus er in aanwezig.

In de liturgie werd de consecratie voortaan gevolgd door een elevatie: de hostie en de beker werden omhoog gehouden zodat de gelovigen Christus daarin een ogenblik konden aanbidden. In de Rooms-katholieke traditie staat de tegenwoordigheid van Christus in de eucharistie centraal. Vrijwel alle protestantse Kerken nemen de transsubstantiatie niet aan.

Eenheid tussen verleden en heden
Het idee van de aanwezigheid van Christus in brood en wijn gaat terug op de instellingswoorden tijdens het Laatste Avondmaal. Jezus zegt tijdens het ceremonieel moment aan tafel met zijn leerlingen: “Neemt, dit is mijn Lichaam.”, en: 
dit is mijn Bloed van het Verbond, dat vergoten wordt voor velen” (Marcus 14, 22.24). Jezus zegt volgens de Griekse tekst: “Touto estin tou sôma mou”, en: “Touto estin to haima mou”. “Estin” is een vervoeging van “zijn”. Jezus zegt niet dat het brood “doet denken” aan zijn Lichaam en ook niet dat de wijn “het symbool is voor” zijn Bloed. Ze zijn het werkelijk: het brood en de wijn worden het Lichaam en Bloed van Jezus op het Laatste Avondmaal. Jezus draagt ons op om dit telkens opnieuw te doen tot zijn gedachtenis. Bijgevolg komen in de eucharistie verleden en heden telkens opnieuw samen. Ook daar is Christus aanwezig op dezelfde wijze als tijdens het Laatste Avondmaal.

Paulus bevestigt de eenheid tussen de beker en het brood met het Lichaam en het Bloed: “Geeft niet de beker der zegening die wij zegenen, gemeenschap met het bloed van Christus? Geeft niet het brood dat wij breken, gemeenschap met het lichaam van Christus?” (1 Korintiërs 10, 16). In brood en wijn zijn wij één met Christus. Sterker nog: “Omdat het brood één is, vormen wij allen tezamen één lichaam, want allen hebben wij deel aan het ene brood.” (1 Korintiërs 10, 17) We zijn in het brood ook één met elkaar.

Jezus heeft beloofd dat Hij met ons is, alle dagen, tot aan de voleinding van de wereld. (Matteus 28, 20). In de eucharistie wordt deze belofte tot een bijzonder sterke dimensie verheven. We kunnen er verwijlen en verblijven in zijn liefde (Johannes 15, 9).

Tweeluik
Sacramentsdag, of de dag van Lichaam en Bloed, is in wezen geen dag van zwaarwichtige termen als transsubstantiatie en metafysische presentie. Het is in de eerste plaats de herinnering aan Christus’ Verbond dat werd ingesteld tijdens het Laatste Avondmaal en dat wij herbeleven in de eucharistie. Het is de logische verbinding tussen Christus en ons dagelijks leven.

Daarom mag Sacramentsdag ook beschouwd worden als Tweede Witte Donderdag. De eerste dag in dit tweeluik verwijst in de Goede Week naar de instelling van de eucharistie toen en de tweede dag, in de tijd na Pinksteren, verwijst naar de onlosmakelijke band tussen het Laatste Avondmaal en het heden. In principe wordt Sacramentsdag overigens niet toevallig op donderdag gevierd, maar omdat het in onze contreien geen officiële feestdag is, wordt het feest uitgesteld naar zondag.

Eucharistische spiritualiteit
Op deze dag is de aanbidding een mooie wijze om bij Christus te zijn. Het is een aanzet tot eucharistische spiritualiteit. We hebben het voorrecht om een geestelijke stille ruimte in te richten in onze spiritualiteit, waarin we Hem kunnen aanbidden. Christus heeft zich voor ons overgeleverd en heeft een Nieuw Verbond gesloten met ons, mensen. In zijn Liefde mogen wij leven, door zijn Boodschap kunnen we ons laten inspireren.