Jezus wijst tweeënzeventig (of zeventig, volgens sommige vertalingen) leerlingen aan. Ze hebben zich geen kandidaat gesteld, ze hebben geen initiatief genomen. Leerling worden, is geen kwestie van persoonlijke ambitie.
- Voor de lezingen van deze zondag: klik hier.
Jezus kiest hen uit en zendt hen persoonlijk naar de steden en plaatsen waar Hij voorziet langs te gaan. (Lucas 10, 1) Ze zullen twee aan twee vóór Jezus uit gaan en over Hem verkondigen.
Wie zijn ze, die Tweeënzeventig?
De begrippen “leerlingen” en “apostelen” worden in de Schrift door elkaar gebruikt. Er is wel een duidelijk verschil tussen de Twaalf en de Tweeënzeventig. Deze laatste komen enkel met zekerheid aan bod in dit verhaal. We kunnen veronderstellen dat ze ook met Pinksteren in het cenakel deel uitmaken van de honderd twintig aanwezigen (Handelingen 1, 15), maar zekerheid daarover hebben we niet. Wellicht zijn Barssabas en Mattias, de twee potentiële vervangers voor Judas Iskariot, ook gekozen uit deze groep. (Handelingen 1, 23)
Wie zijn deze
mensen? Wat zijn hun namen? Er wordt niemand bij naam vernoemd. Wel wordt
vermeld dat hun namen in de hemel zijn opgetekend. (Lucas 10, 20) Ze zijn
belangrijk in de ogen van God, niet om hun individuele karakteristieken, maar
omdat ze zendingswerk verrichten voor de Mensenzoon. Ze zijn alleszins belangrijk
genoeg om in de soberheid van de Boodschap te delen: Jezus draagt hun uitdrukkelijk
op om geen reistas mee te nemen, geen geldbeugel of sandalen. (Lucas 10, 4)
Onderscheid zonder waardeoordeel
De Twaalf zijn
geroepen en gezonden door de Jezus. Hun aantal verwijst naar het Volk Gods, het
Twaalfstammenvolk. Ze hebben een “missio apostolica”, een taak in de
verkondiging van de Blijde Boodschap, maar minstens even fundamenteel is hun “vita
apostolica”. Ze vergezellen Jezus overal waar Hij gaat: ze hebben alles en iedereen achtergelaten en gaan met Hem op weg. Dit zegt iets over de diepgang van hun engagement.
De
Tweeënzeventig zijn eveneens leerlingen die door Jezus gezonden zijn, twee aan
twee. Zij krijgen een duidelijke taak toebedeeld. Hun roeping is taakgericht
ingekleurd. Ook zij hebben onderricht genoten van Jezus, maar hun opdracht is
veel concreter en minder alomvattend dat die van de apostelen.
Naast de
Twaalf en de Tweeënzeventig zijn er ook nog de talrijke volgelingen: de
gemeenschap van gelovigen. Hun engagement is minder drastisch en
levensbepalend. Let wel: er kan op geen enkele wijze sprake zijn van een
rangorde! Het verschil in formeel engagement betekent geen verschil in morele en
godsdienstige betrokkenheid. De tien geboden zijn even duidelijk voor een
apostel als voor een bekeerde volgeling. Het gebod van de Liefde geldt evenzeer
voor de volgelingen als voor de apostelen. Hun geloof is even sterk en diepgaand.
De verscheidenheid kan gezien worden als basisvoorwaarde voor vrijheid en
verscheidenheid in geloofsbeleving.
Roeping in veel vormen
Er zijn veel
geïnteresseerden in de Blijde Boodschap. Jezus erkent dat er te weinig
werklieden zijn in de tuin van Palestina. Daarom kent Hij deze grote groep
leerlingen een zending toe. (Lucas 10, 2) Wij lezen deze Schriftpassage vaak
als aanzet tot priesterroepingen. Het kan echter ook een uitnodiging zijn tot
engagement in een concrete, taakgerichte zending, zoals parochieassistenten,
pastores in de zorg en in gevangenissen en godsdienstleerkrachten bijvoorbeeld.
Ook hier is er sprake van een roeping, maar de klemtoon ligt op een concrete
zending. In die zin kunnen deze geëngageerde gelovigen zich identificeren met
de Tweeënzeventig. De kracht en betekenis van deze zending mag niet licht
opgevat worden.
Dat mag overigens
ook nooit het geval zijn voor de geloofsgemeenschap die kracht put uit het
doopsel (en vormsel) en de eucharistie en die deelachtig is aan het
Priesterschap van Jezus. Elke christen, zonder enige uitzondering, is geroepen
om Jezus te volgen en verkondigend Gods Woord te delen en mensen biddend en
helend nabij te zijn. Het doopselpriesterschap werd in het Tweede Vaticaans
Concilie onder de algemene aandacht gebracht (Constitutie “Lumen Gentium”, artikel
10; 34-37). En terecht! Het mag niet de bedoeling zijn dat dit fundamenteel
karakter van het christen-zijn onder het stof verdwijnt in de loop der tijd.
Alle christenen delen in de roeping van de Heer (1) om te bidden, samen en in
afzondering, (2) om zwakken en hulpbehoevenden nabij te zijn en (3) om het
Woord te beluisteren en te verkondigen. Deze roepingstriptiek hebben ze
overigens gemeen met de Twaalf (priesters) en met de Tweeënzeventig
(gezondenen): gebed, naastenliefde en verkondiging, in navolging van Jezus, die
Priester, Koning en Profeet is.
Het
onderscheid tussen de Twaalf, de Tweeënzeventig en de gemeenschap veronderstelt
geen hiërarchische benadering in benadering en in visie. Het is vooral een
kwestie van concrete roeping en levensinvulling. Een gelovige die deelneemt aan
de eucharistie en parochiaal geëngageerd is, kan in zijn of haar gezin, familie
en vriendenkring een belangrijke taak opnemen in de verkondiging. Een priester
zal wellicht meer gericht zijn op de sacramenten en op het parochieleven. Een
pastor zal in zijn of haar zending mensen nabij zijn en tijd voor hen maken.
Elk op hun eigen manier worden ze geroepen en gezonden om een lovenswaardige taak
te vervullen en geen van hen is overbodig of onbelangrijk. Welke roeping iemand
heeft, ligt voor een groot deel in Gods handen.
Voor de theologie
van het gemeenschappelijk priesterschap van alle gelovigen hoef je niet ver te
zoeken. Aan het einde van het Matteüsevangelie geeft Jezus zijn apostelen de
opdracht om op weg te gaan en àlle mensen tot zijn leerlingen te maken door hen
te dopen in de naam van de Vader en de Zoon en de heilige Geest en hen te
onderrichten, zodat ze zich houden aan de Wet. (Matteüs 28, 18-20a) Deze
theologie is niet enkel een opdracht of uitdaging, maar wordt meteen ook gevolgd
door een geruststellende boodschap: “Hou dit voor ogen: Ik ben met jullie, alle
dagen, tot aan de voltooiing van deze wereld.” (Matteüs 28, 20b)
Ter info: voor de tekst van Lumen Gentium, klik hier.