- Voor de lezingen op Palmzondag: klik hier.
Hij die in goddelijke gestalte bestond,
klampte zich niet vast aan de gelijkheid met God.
Hij heeft zichzelf leeggemaakt
en heeft het bestaan van een slaaf op zich genomen,
en is aan de mensen gelijk geworden.
En als mens herkend,
was Hij onderdanig door te gehoorzamen tot in de dood –
de dood aan het kruis.
Daarom heeft God Hem verhoogd
en Hem de Naam verleend die alle namen overtreft
zodat bij het horen van die Naam van Jezus
elke knie zou buigen in de hemel, op aarde en onder de aarde,
en dat iedere tong zou belijden, tot eer van God de Vader:
“Jezus Christus is de Heer.” (Filippenzen 2, 6-11)
- Hij die in goddelijke gestalte bestond, klampte zich niet vast aan de gelijkheid met God. (Filippenzen 2, 6)
Jezus bestaat altijd al in God, in de Goddelijke vorm (vorm, in het Grieks: ‘morfè’). Hij bestaat dus niet ‘op de wijze van’ God, als ‘nieuwe kopie’. Jezus maakt deel uit van Gods natuur of eigenheid. Dat klink moeilijk om voor te stellen.
Wij koppelen de Goddelijke Personen vrij spontaan los van elkaar. Dat komt uiteraard omdat Jezus als mens op aarde is gekomen en omdat dit gegeven centraal staat in ons geloof. Toch mogen we niet vergeten dat er maar één God is, van in het begin tot in de eeuwigheid. Jezus is gedurende de korte tijd op aarde fysiek van God losgemaakt. Hij heeft afstand moeten nemen en die heeft die tijdelijke afstand ook bewaard. Van zijn goddelijke aard kon Hij zich echter in geen geval ontdoen.
Johannes verhaalt in een even poëtische tekst aan het begin van zijn evangelie deze situatie: “Het Woord (in het Grieks: 'logos', het woord of de kennis) was bij God en het Woord was God. Het Woord is mens geworden en heeft bij ons gewoond.” (Johannes 1, 1.14a)
- Hij heeft zichzelf leeggemaakt en heeft het bestaan van een slaaf op zich genomen, en is aan de mensen gelijk geworden. (Filippenzen 2, 7)
Hij werd geboren en was volwaardig mens, maar Hij was geen mens-zonder-meer. Jezus verschilde van ons in zijn Goddelijke kennis ('logos'), in zijn spirituele verbinding met God, en in zijn vrijheid van zonde. Hij was echter ook aan ons gelijkend: tastbaar en kwetsbaar, levend en sterfelijk. Toch was Jezus Christus ook volwaardig God.
Jezus heeft geleefd als een dienaar, cru gezegd: een slaaf. (zie ook Lucas 22, 27) Het contrast tussen ‘God’ en ‘slaaf’ wordt duidelijk in de verf gezet. Het wordt verder uitgewerkt in het volgende vers.
- En als mens herkend, was Hij onderdanig door te gehoorzamen tot in de dood – de dood aan het kruis. (Filippenzen 2, 8)
Het is duidelijk: wie Hem ontmoette, beschouwde Hem als een mens. Hij was Mens onder de mensen. Grenzeloos en onvoorwaardelijk is zijn gehoorzaamheid aan de Vader. God in de hemel spreekt Jezus aan als Vader (Abba, of juister: ‘Avva’ in het Aramees, de taal die Jezus sprak). Dat is de nieuwe rol die God ten aanzien van Jezus aanneemt, maar ook naar ons toe. Jezus’ gehoorzaamheid overschrijdt de grens van de dood. Die dood is overigens de meest vernederende van alle straffen: aan een kruis, een marteltuig voor moordenaars en het grootste uitschot. In die zin is de identificatie met ‘slaaf-zijn’ niet louter bedoeld als een dramatisch, symbolisch contrast.
Er is een Vader-Zoon-relatie ontstaan waarbij de Zoon de Woorden van de Vader verkondigt en de Wil van de Vader uitvoert. “Laat het niet gebeuren zoals Ik (of 'ik': Jezus als mens) het wil, maar zoals U het wilt.”, sprak Hij tot zijn Vader. (Matteüs 26, 39 en 42) Hier spreekt Jezus in alle kwetsbaarheid, als kleinste van de mensen. Hier bevinden we ons op een culminatiepunt van Jezus die het mens-zijn aanneemt, in de confrontatie met zijn aardse tijdelijkheid. De volgende keren dat we deze kwetsbaarheid terugzien zijn de kruisweg en zijn lijden en sterven aan het kruis.
- Daarom heeft God Hem verhoogd en Hem de Naam verleend die alle namen overtreft (Filippenzen 2, 9)
De naam van Christus evenaart dus de heiligheid van de naam Adonai Elohim, die aan God verleend was in de Joodse traditie. In de traditie, bij het verliezen van de tempel en het koninkrijk, is de Naam van de Heer allerheiligst geworden. Wellicht is dat de hoofdboodschap: er mag geen onduidelijk bestaan, er is geen concurrentie. Christus’ naam is gelijk aan Gods Naam. De naam is Hem door God zelf toebedeeld.
- Zodat bij het horen van die Naam van Jezus elke knie zou buigen in de hemel, op aarde en onder de aarde (Filippenzen 2, 10)
De overleden (laatste) hulpbisschop van Brugge, Eugeen Laridon, vertelde vaak een persoonlijke anekdote hieromtrent. Hij had nieuwe schoenen gekocht, niet in een winkel maar bij een schoenmaker. Hij wou degelijke, handgemaakte schoenen die lang zouden meegaan. Het mocht eens wat meer kosten, voor één keer. Tot zijn verbazing brak de zool van één van de schoenen algauw doormidden. Dat zou toch niet mogen? De schoenmaker begreep er ook niets van. Toen ze overliepen wat hij allemaal deed met de schoenen aan, vernoemde de hulpbisschop spontaan ook ‘knielen’: voor het altaar, in aanbidding… De schoenmaker sprak verontwaardigd: “Maar schoenen zijn niet gemaakt om te knielen!” Knielen is geen gewone handeling. Mensen zijn schijnbaar niet gemaakt om te knielen. Het ligt niet in onze aard, zeker niet in onze huidige samenleving. Voor God moeten we wel knielen.
In de Tridentijnse liturgie klonk vroeger soms de gebiedende uitnodiging: “Flectámus génua.” (vertaald: Laten we onze knie buigen, of: laten we knielen), vooral doorheen de Goede Week. De katholieke liturgie in het algemeen werd in Amerika soms spottend omschreven met de uitdrukking: “giddy-up giddy-down”, omwille van de grote afwisseling van houdingen, op en weer neer: opstaan, knielen, het hoofd buigen, neerzitten… Er is wat geknipt in de vele houdingen tijdens de eucharistie, maar we zijn toch nog steeds heel beweeglijk in de liturgie.
- En dat iedere tong zou belijden, tot eer van God de Vader: “Jezus Christus is de Heer.” (Filippenzen 2, 11)
De Zoon én de Vader zijn God. “Ik ben in de Vader en de Vader is in Mij.” (Johannes 14, 11a) Ze zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. “Niemand kan tot de Vader komen, tenzij door Mij.” (Johannes 14, 6b) Naast Vader en Zoon wordt ook de derde Goddelijk Persoon in het fragment van de twee vernoemde verzen uit Johannes 14 al aangekondigd: “Later zal de heilige Geest die de Vader namens mij zal zenden, jullie alles duidelijk maken.” (Johannes 14, 26) Meteen is de triniteit een feit. Na de Zoon komt de Geest, zoals na Pasen ook Pinksteren volgt.
Uit deze zware theoretische uiteenzetting wordt meteen duidelijk dat we in de kern van het christendom terechtkomen wanneer de Goede Week aanvangt. Zowat alle zware theologische discussies houden verband met wat deze week wordt beleden, herdacht en gevierd. De samenvatting ligt in de uitroep aan het einde van de inspirerende geloofsbelijdenis in Filippenzen 2: “Jezus Christus is de Heer!”
Voor een bezinning over Palmzondag, zie een vorige bijdrage: klik hier.
Voor een overweging rond de thematiek van Palmzondag: klik hier.