Jezus vraagt aan zijn leerlingen wie Hij is. Ze worden uitgedaagd om de identiteit van Jezus Christus te omschrijven, die ze vol bewondering volgen. Er ontpopt zich een diepgaand maar tegelijk heel confronterende dialoog.
- Voor de lezingen van de zondag: klik hier.
Wie is Jezus?
Petrus neemt
het woord in naam van de apostelen en antwoordt kort en duidelijk, gedreven en
zelfverzekerd zoals alleen Petrus dat kan: “U bent de Christus.” (Marcus 8, 29:
Su ei ho Christos, in het Grieks.) Bij Matteüs voegt Petrus daar nog aan toe:
“de Zoon van de levende God” (Matteüs 16, 16).
Deze korte
zin is een sterk staaltje van theologie, vrij letterlijk zelfs. Er wordt kennis
uitgesproken (logos) over God (theos). Petrus heeft duidelijk aandachtig
geluisterd naar de leer van de Meester.
Messiasverwachting
Het Griekse
begrip “christos”, waarvan de titel Christus is afgeleid, betekent: de Gezalfde.
Gelijklopend is Messias afgeleid van het Hebreeuwse “masjiach”, met zalfolie gewijd.
Ten tijde van Jezus bestaat een diepgewortelde Messiasverwachting. De profeten
spreken over de komst van een telg van het huis van David, die de vredevolle
hoogtijd van het koninkrijk komt herstellen, door de stammen terug samen te
brengen onder gezag van de nieuwe gezalfde koning en van God. Sommigen
verwachten een heerser die met geweld het rijk in eer herstelt, anderen
verwachten een ethisch-religieus réveil. Dit wordt door sommigen verwacht in de
eindtijd en door anderen in de geschiedenis. Jezus bevestigt dat deze titel Hem toekomt en dat in Hem de verwachting tot vervulling komt. De
apostelen bevestigen bij monde van Petrus dat Hij de langverwachte Messias is,
de Christus.
Petrus ziet
wellicht een leven voor zich van vrede en geluk, een tijd waarin Hij van Jezus
zelf mag horen wat God van elk van ons verwacht. De hemel op aarde, als het
ware. De profeten reiken immers een resem hoopvolle en inspirerende beelden aan
over de komst van de Messias. De hele wereld zal God aanbidden (Jesaja 2,
11-17). De geest van de Heer zal op Hem rusten (Jesaja 11, 2). Hij zal opkomen
voor armen (Jesaja 11, 4) en zal gerechtigheid brengen voor iedereen (Jesaja
11, 5). Hij zal zijn volk weer bijeenbrengen (Jesaja 11, 12) en de onderlinge
vijandschap tussen de stammen zal verdwijnen (Jesaja 11, 13). Er zal geen
honger of ziekte meer zijn en de dood zal niet meer bestaan (Jesaja 25, 8). De
doden zullen opstaan (Jesaja 26, 19). Het volk zal vreugde ervaren en bevrijd
zijn van verdriet (Jesaja 51, 11). Hij zal vrede aankondigen en goed nieuws
brengen (Jesaja 52, 7). Voor geestelijke
leiding zal de wereld zich tot het Joodse volk wenden (Zacharia 8, 23). De
verwoeste steden van Israël zullen hersteld worden (Ezechiël 16, 55) en
oorlogswapens zullen vernietigd worden (Ezechiël 39, 9). Het volk zal door Hem
de wijsheid van de Schrift begrijpen (Jeremia 31, 33). Wat een veelbelovende
vooruitzichten!
Messiasgeheim
De vreugde
wordt echter meteen al gedempt. Dat mogen we zelfs heel letterlijk zien: Jezus draagt
zijn leerlingen op hier met niemand over te spreken. Ze mogen deze vreugde niet
delen met de wereld. Het Messiasgeheim ontstaat hier. Denkt Jezus hierbij aan
het risico dat zijn titel verkeerde verwachtingen zou kunnen opwekken bij het
volk? Wil Hij dat de leerlingen eerst beter bekend raken met de diepgang van zijn
leer voordat ze zijn Boodschap beginnen te verkondigen? Of vertrouwt Hij op de
volkswijsheid dat wat door mensen verzwegen moet worden juist het best
verspreid wordt?
Algauw
wordt duidelijk dat Petrus de dramatische zijde van de komst van Jezus op aarde
nog niet heeft begrepen. De Mensenzoon zal moeten lijden, Hij zal door de
wetgeleerden verworpen worden, Hij zal sterven en verrijzen op de derde dag.
Hier vinden we opnieuw een sterk staaltje van summiere theologie. In weinig
woorden wordt door Christus een belangrijk deel van onze geloofsbelijdenis
uitgesproken. Wat gezegd wordt, zal voor de apostelen heel choquerend zijn
geweest.
Petrus en de Mensenzoon
Petrus neemt opnieuw het woord en tracht op Jezus in te praten. Hij verzet zich wellicht tegen de gedachte dat Jezus moet lijden en sterven. Petrus had een ander vooruitzicht in gedachten. Het warm, vredig, harmonisch gevoel wordt in gruzelementen geslagen door de komende realiteit. Petrus kijkt op naar Jezus maar wil Hem als vriend niet verliezen. Petrus gaat midden in zijn menselijke gedachten en gevoelens staan en negeert zijn gehoorzaamheid als apostel.
Dit is
de enige keer dat Petrus zo streng wordt berispt. Het gaat dan ook over de kern
van Christus Boodschap, die Petrus moet accepteren. Er valt niet te
onderhandelen over het lijden en de dood van de Mensenzoon, hoe jammer het
vooruitzicht ook is. Zelfs Jezus onderhandelt niet wanneer het zo ver is: Gods
wil geschiedt. Natuurlijk zou Jezus liever niet hoeven te lijden, maar Gods wil
moet geschieden (Matteüs 25, 39).
Petrus
leert de dualiteit kennen die elke christen ervaart. Jezus Christus is God en
mens, afstand en nabijheid, ver weg en dichtbij. Hij ziet zijn volgelingen als
zijn vrienden (Johannes 15, 15), maar blijft tegelijk toch Boodschapper van de Vader.
Geloven: een groeiproces
Hoe herkenbaar is Petrus. Hij bedoelt het goed, maar moet met vallen en opstaan leren dat Christus is gekomen om Gods Wil te laten geschieden en Gods Boodschap aan zijn volk te verkondigen. De rots op wie de Kerk zal worden gebouwd, door Jezus persoonlijk uitgekozen, is een man die soms ook de mist in gaat. Dat mag alvast een troostende gedachte zijn voor elk van ons.
En jij... wie zeg jij dat Hij is?