De Jakobusbrief is eerder een geschrift dat bedoeld is als een samenvoeging van algemene richtlijnen aan de christenen. De brief is niet gericht aan een bepaalde gemeenschap, zoals bij de Paulusbrieven. Jakobus raakt een belangrijk thema aan in de lezing van deze zondag (Jakobus 2, 1-5). In de Kerk is geen ruimte voor partijdigheid of vleierij. Ofwel is iedereen gelijkwaardig, ofwel belijd je Christus’ Boodschap niet.
- Voor de lezingen van deze zondag: klik hier.
Jakobus beschrijft een herkenbaar tafereel.
Straks begint de gebedsdienst en er komt een man binnen, keurig gekleed, met ringen
aan zijn vingers. Het is meteen duidelijk dat het een voornaam en welstellend persoon
is. Hij krijgt een ereplaats toegewezen. Tegelijk komt een arme man in schamele
kleren binnen. Hij wordt verwezen naar een voetbankje of moet op de grond gaan
zitten. Dit is een duidelijk voorbeeld van discriminatie.
Toch is het heel menselijk. De koning wordt
niet op dezelfde manier behandeld als een arme schooier. Het lijkt zo evident.
Deze Schrifttekst is doorheen de christelijke geschiedenis ook vaak onder het
stof geraakt.
Rechters met verkeerde ideeën
Jakobus is echter heel duidelijk. Dicht bij
de Griekse woorden klinkt de vertaling als volgt: “Heb je dan geen ongelijkheid
onder elkaar geschapen en zijn jullie dan geen rechters geworden op basis van
verkeerde ideeën?” (Jakobus 2, 4) Hij heeft daar een punt natuurlijk.
Jakobus verwijst naar Jezus zelf wanneer
hij stelt dat de armen in de wereld uitverkoren zijn om rijk te zijn in geloof.
Jezus zegt tot tweemaal toe dat het voor een rijke moeilijker is om in het Rijk
Gods te komen. (Matteüs 19, 23-24). Hij herhaalt het omdat Hij merkt dat de
leerlingen er eerst niet op reageren. Na de tweede uitspraak zijn de leerlingen
ontzet: als de rijken al niet in het Koninkrijk van God komen, wie dan wel?
Hemel te koop
Jezus veroordeelt de rijkdom op zich niet.
Hij ziet er vooral een belangrijke struikelsteen in. De rijke zou kunnen
veronderstellen dat hij zijn plekje in het Rijk Gods kan afkopen. Zoveel
privileges zijn te koop. Welnu, God is niet te koop. De mens redt zichzelf
niet, God redt. Geld brengt macht en aanzien op aarde, maar niet in Gods ogen.
De geschiedenis is een goede leermeester. In de late Middeleeuwen groeit de praktijk dat mensen hun hemel door het kopen van aflaten kunnen verdienen. Wat begint als een betaling als onderdeel van penitentie na de biecht, groeit uit tot rijken die hun hemel afkopen of die arme mensen er tegen betaling voor laten bidden. Grote kerken worden gebouwd of gerenoveerd met hulp van aflaten: denk aan de Dom van Utrecht en de Sint-Pietersbasiliek in Rome. Ook dijkreparaties gebeuren met schenkingen in ruil voor aflaten. Er zijn vileine ronselaars die met beloften ver buiten de christelijke boodschap aflaten weten te slijten aan de adel maar ook aan mensen die hun centen hard nodig hebben. Het Rijk Gods wordt in de ogen van de gewone mensen een privilege voor de rijken. Dat zijn gelukkig praktijken die in onze tijd niet meer bestaan. Luther heeft er hard tegen gereageerd en heeft het ongenoegen van veel gelovigen onder woorden gebracht. De onvrede zit ten tijde van Luther diep, precies omdat het gaat over fouten tegen de geloofsboodschap van Jezus.
Iedereen gelijkwaardig
Het is deze spiritualiteit die Jakobus aanhaalt in zijn brief. Om gered te worden, is geloof het belangrijkste criterium: God liefhebben als je enige Heer en je naaste beminnen als jezelf. “Je kan niet God dienen en de mammon.” (Lucas 16, 13) Net daarom beweert Jezus dat het voor een rijke zoveel moeilijker is om tot het Rijk Gods te komen. Rijkdom schept onvrijheid: je kan niet zomaar alles achterlaten om de Heer te volgen op zijn wegen.
Bezit staat het geloof in de weg. Een christen wordt opgeroepen om uit te blinken in een overvloed aan liefde, niet in een overvloed aan geld. Rijkdom staat immers voor hebben en houden, liefde is ontvangen en vooral geven. Rijkdom creëert ongelijkheid, terwijl in de liefde iedereen elkaars gelijke is. In de armen en noodlijdenden zien we het gelaat van Christus. (Matteüs 25, 34-40) Christus heeft zichzelf immers ontledigd, zich vrij gemaakt van aardse rijkdom, van bezit en aanzien. (Filippenzen 2, 7)
Armoede niet verheerlijken
Armoede verheerlijken, heeft ook een
keerzijde, helaas. Rond de eeuwwisseling van 1900 heerst er schrijnende armoede
in onze geïndustrialiseerde streken. De ongelijkheid tussen rijke adel en de
goegemeente is extreem groot. De Kerk grijpt niet in, ze is financieel afhankelijk
van de adel en als de Kerk een sociale revolutie zou ontketenen tegen de
gevestigde orde en de politiek, dan kan dat wel eens het einde van haar plaats
binnen de samenleving betekenen. Men troost de armen, dat ze uit mogen kijken
naar hun beloning na dit aardse tranendal van honger en miserie: de hemel, waar
alles goed zal zijn, rijstpap voor iedereen. Het socialisme groeit en geeft de
armen een stem. Er wordt de Kerk verweten dat ze de mensen in slaap wiegt en hun situatie niet ernstig neemt. In Vlaanderen heeft priester Daens een belangrijke aanzet gegeven
om vanuit kerkelijke hoek de armen bij te staan, al wordt hem dat aanvankelijk
niet in dank afgenomen.
De geschiedenis wijst uit hoe moeilijk het
is om Jezus’ Boodschap in het dagelijks leven waar te maken. Niettemin is wat
Jakobus schrijft, ook voor elk van ons een wijze boodschap. Bezit mag ons
geloof nooit in de weg staan. Ook dweperij met rijkdom en rijke mensen ligt
niet in de lijn van Jezus’ Boodschap van liefde voor God en voor onze naasten.