Welkom op de blog "Geloof en Spiritualiteit".
Neem zeker eens een kijkje in het blogarchief!

Dit is de komende tekst:
- Leven in de vredevolle wijsheid van de heilige Geest (24-25 mei 2025).

24 maart 2025

Het komt weer goed, dat is wat telt (29-30 maart 2025)

Een bezinning bij de parabel van de verloren zoon aan de hand van twee kunstwerken: een gravure en een schilderij. Hoewel deze zondag een milde vreugde binnenbrengt in de Veertigdagentijd, richt deze overdenking zich vooral op het fragment voordat er feest wordt gevierd omdat de jongste zoon is teruggekeerd. Deze parabel slaat niet enkel de snaar van de vreugde om de vergeving aan. Kunst helpt ons om het vizier wijder open te trekken.

  • Voor de lezingen van de vierde zondag in de Veertigdagentijd C: klik hier.

Party time!

We starten met een klein vizier: een gravure van Charles-Emile Jacque. Het is een raampje in zwart-wit van 12 bij 11 centimeter: een kleine afbeelding boordevol veelzeggende details.

Charles-Emile Jacque, Enfant prodigue

We maken kennis met de jongste zoon uit de parabel. De wereld wou hij zien. Daarom vroeg hij het erfdeel dat hem toekwam aan zijn vader en trok hij erop uit. Hij wou van het leven genieten, nieuwe plekken zien, nieuwe mensen ontmoeten en vooral zorgeloos rondtrekken. Wanneer elke dag een feest is, dan wordt het leven heel duur. Dat heeft de jongeman vlug genoeg gemerkt. Voorbij is het plezier. De armoede lonkt.

Schaamte

Hij is in gedachten verzonken, ergens ver van huis. Zijn haren zijn verwilderd en hangen sluik voor zijn gezicht. De jongste zoon kijkt weg van ons, alsof hij zich schaamt. Dat gevoel wordt bevestigd door zijn hand, waarmee hij zichzelf vastknijpt, zo hard dat zijn wijsvinger in zijn schouder drukt tot het pijn doet. Alsof de jongeman zijn gevoel tastbaar wil maken. Zijn houding is verkrampt en verstard. Hij heeft geen hemd aan maar verbergt zich. Beschaamd tracht hij te schuilen: zijn lange haren en zijn arm verbergen zijn verdriet. In zijn andere hand houdt hij een kom vast. Een lege kom, mogen we veronderstellen. Wellicht heeft hij honger. Hij is tenger, mager zelfs. Het geld is op, de tijd van kwistig leven is voorbij.

Hoewel zijn ogen niet zichtbaar zijn, kan zijn mond de droefheid niet verbergen. Hij kijkt weg van het licht. Zijn guitig voorkomen is tot dofheid verworden. Hij zal wel populair geweest zijn: die jonge pleziermaker met zijn geld, zijn mooi voorkomen en zijn aanstekelijk enthousiasme. De wilde feesten met wijn die rijkelijk vloeit en het lekkerste eten, met sensuele blikken en nog veel meer: ze zijn voorgoed voorbij. Want zijn geld is tot de laatste denarie gespendeerd en er rest enkel leegte en vertwijfeling. Niemand helpt hem, terwijl hij al die tijd zo gul was. Niemand leent hem ook maar één koperen munt: onrechtvaardig is het. Wat zijn mensen zelfzuchtig en vals. Wie met geld strooit, is allemans vriend. Wie geen geld kan spenderen, die heeft doorgaans vooral zijn eigen arme zelf tot gezelschap.

Een harde les

De kerel is hoegenaamd niet meer zelfzeker, opgewekt of levenslustig, zoals toen hij van zijn vader wegtrok. Nee, hij oogt teleurgesteld in zichzelf, kwaad zelfs op zichzelf, gegeneerd, radeloos. Het is een harde les geweest. Tussen de varkens moet hij verblijven. Eten is er niet. Hij heeft ontegensprekelijk een verkeerde keuze gemaakt. Dit had nooit mogen gebeuren. Is er nog een weg terug? Waar kan hij heen?

Charles Jacque (1813-1894) was een Parijzenaar. Hij is een minder bekende kunstenaar, van wie enkele schilderijen en gravures onder de aandacht blijven. In zijn werk komen landelijke thema’s vaak aan bod.

Er moet iets gebeuren. Zo kan het niet verder. De zoon raapt zijn moed bijeen, neemt de schaamte erbij en vertrekt terug naar huis. Als men hem daar nog zal willen tenminste. Misschien als loonwerker. Hij kan maar hopen.

Zo komen we bij een volgend beklijvend tafereel terecht, van ruim een eeuw later. Dit schilderij in bruine en oranje tinten is aanzienlijk groter en meet 161 bij 97 centimeter. 


Michel Ciry, Le fils prodigue

Laatste krachten

Het is valavond. De zon staat laag. Met het laatste licht komt de verloren zoon aan. Hij knielt neer voor zijn vader en sluit zijn ogen. Zijn gezicht is leeftijdsloos geworden, zijn jeugd is weggevaagd: zoveel heeft hij meegemaakt. De zoon is sterk vermagerd. Zijn jas is te groot geworden. Misschien is hij met zijn allerlaatste krachten tot aan zijn vader gestrompeld. 

Hij lijkt een futloze, bijna levenloze verschijning. Zijn gelaat drukt leegte uit en wanhoop. De zon verheldert zijn gezicht en brengt zo de uitputting nog sterker aan bod. Hij heeft gefeest en gebrast, maar – meer nog dan van duur geld – vooral ten koste van zichzelf. De ogen van de zoon zijn gesloten. Hij durft wellicht niet te kijken. De zoon heeft de wereld willen zien, maar hij zag teveel. Dingen die een mens niet hoeft te zien. Het licht is te scherp voor zijn ogen geworden. De realiteit kan soms pijnlijk steken in de ogen.

Vaderlijk leed

De vader kijkt zijn zoon niet aan, merkwaardig genoeg. Hij kijkt ernstig voor zich uit, met een eerder lege blik, in het oneindige. Het was een verkeerde beslissing van zijn jongste zoon om zijn erfdeel op te eisen en zomaar weg te gaan. Hij zou in de miserie terechtkomen, dat wist vader al op voorhand. Maar zijn jongen had niet geluisterd. Vader wist dat de mensen misbruik zouden maken van hem, dat ze zouden profiteren van zijn gulheid en enthousiasme. En het is precies zo gegaan. Maar daar komt niemand mee vooruit nu. De mensen zullen er gegarandeerd over roddelen, met scherp sarcasme. 

Vader wil wel blij zijn, maar dat kan hij nu nog niet. Zo lang heeft hij in spanning gewacht. Uren en uren heeft hij tevergeefs de horizon afgekamd, hopend dat hij zijn zoon zou zien aankomen. Zoiets kan je zomaar niet vergeten. Maar dan plots - goddank - herkende hij in het magere silhouet dat naderbij kwam toch zijn jongste zoon. Gelukkig is hij levend en wel terug geraakt. Het had veel erger gekund. Maar zijn zoon zo uitgemergeld zien en voelen, dat doet hem pijn. Vaders gezicht toont oud, en is getekend door zorgen en verdriet. 

Hij is in de herfst van zijn leven terechtgekomen. Ook zijn zoon, die veel te vlug heeft geleefd, deelt in dit herfstgevoel. Zijn jeugd valt van zich af, op een pijnlijk confronterende wijze. Het beperkte kleurenpallet accentueert dit. 

Sprekende handen

Hun hoofden raken elkaar niet. De tijd heeft een afstand gecreëerd, een afstand die pijn doet. Hun handen vertellen echter de nuances die de parabel zo inspirerend maakt. Al kijkt de vader zijn zoon niet aan, hij legt wel zijn arm om hem heen en trekt hem zacht tegen zich aan. Hij wil troost en liefde bieden aan zijn zoon nu, en geen verwijten uiten. Dat zal de oudste zoon straks wél doen. Vanavond gaat het leven weer verder, en het komt wel weer goed. Maar nu wil de vader zijn zoon, die hem in de steek liet en die hij veel te lang heeft moeten missen, weer tegen zich aan voelen. Zijn kind, zijn kwetsbare zoon is weer veilig thuis nu. Voorbij zijn het gepieker en de zorgen, de lange, slapeloze nachten. 

De zoon reikt met zijn hand naar het hart van zijn vader. Hij doet een beroep op de goedheid en de liefde van zijn vader. Hij beseft dat hij zijn vader veel verdriet heeft gedaan en heeft oprecht spijt. Hij hoopt leven te ontvangen van zijn vader: nieuw leven, een nieuwe kans. De hand van de zoon reikt tot in het licht, waar hij op hoopt in zijn leven. De hand van zijn vader in het donker tast. Er wordt geen woord gesproken. Hun beide monden zijn dicht, de mondhoeken wat naar beneden getrokken. Er is zoveel gebeurd dat vader niet weet. Misschien is het ook maar beter zo. Ze hebben elkaar teruggevonden. Dat is wat telt. Hij was dood  bijna letterlijk – maar is weer levend geworden. Het komt goed.

Michel Ciry (1919-2018) is het meest bekend voor zijn beeldende kunstwerken, maar ook zijn muziekstukken kenden succes. Zo was hij in 1953 laureaat van de Koningin Elisabethwedstrijd voor compositie door het innovatieve karakter van zijn muziek. Hij schilderde graag religieuze taferelen en maakte meerdere schilderijen over de parabel van de verloren zoon. Dit werk dateert van 1966. Michel Ciry overleed op 99-jarige leeftijd. Hij beschouwt zijn kunst als een uitdrukking van zijn geloof: 

'In mijn kunst wil ik een boodschap uitdragen. Ik heb altijd getracht om iets uit te drukken langs de talenten die me zijn toebedeeld. Aangezien deze gaven me zijn geschonken door God, lijkt het me heel normaal dat ik die gebruik, niet enkel om zijn bestaan, maar ook om zijn glorie uit te schreeuwen.'  (Michel Ciry)

Graag wens ik je een fijne halfvasten toe. Met Laetare-zondag, halfweg in de spirituele tocht van veertig dagen naar Jeruzalem, nodig ik je uit om even achterom te kijken. Welke weg heb je afgelegd tot nog toe? Ben je klaar voor de intocht in de Goede Week, die stilaan nadert?

18 maart 2025

De heerlijkste vijgen (22-23 maart 2025)

De vijgenboom in de parabel die Jezus vertelt, is hoegenaamd geen zakelijk succes. Meer dan bladeren verschijnen er niet aan zijn takken. Vruchten draagt hij niet. Opnieuw niet. Het derde jaar op rij om precies te zijn. Kortom: een flop. Hij lijkt een verspilling van de ruimte, een overbodige last voor de grond. De eigenaar denkt aan omzet en profijt, aan productie en verkoop. Omhakken die boom, stelt hij voor. Wat hem betreft is het tijd voor een andere en een betere boom. Eén die wel aan de verwachtingen voldoet. Maar zijn wijngaardenier vindt dat te drastisch.

  • Voor de lezingen van de derde zondag in de Veertigdagentijd C: klik hier.

Geduld

De wijngaardenier denkt aan het potentieel, aan wat er mogelijk is met liefde en met goede zorg. Dit jaar draagt de boom nog geen vijgen, maar volgend jaar beslist wel. (Lucas 13, 9) De boom wordt door de wijngaardenier – God dus – uitgedaagd om het beter te doen. God ziet groeikansen. Zo is Hij. We worden niet zomaar afgekeurd en bij de dorre takken gegooid. Het geduld van de wijngaardenier is niet te evenaren.

En wij, we zoeken zijn Aangezicht, we trachten maar falen soms. Wanneer we zijn Naam roepen en Hem bestormen met vragen, dan vergeten we God tenminste niet. Dan blijven we met Hem verbonden en schuiven we Hem niet ondankbaar opzij. Uiteindelijk kunnen we pas ten volle leven als Hij met ons is, en wij met Hem. Dat weten we, diep vanbinnen. Ons leven is pas de moeite waard wanneer wij Hem toelaten om ons wezen te richten naar de Liefde.

Vruchten

Veertig dagen hebben we de tijd om dichter bij de Heer te komen, om onze grond om te laten woelen met Gods hulp, om de kracht die Hij ons schenkt nog meer in ons op te nemen. Veertig dagen hebben we de tijd om God tot in onze vezels toe te laten, om zijn Boodschap in ons op te nemen opdat we de betekenis van zijn lijden en sterven beter  kunnen begrijpen. 

Laten ook wij dus vruchten dragen. Niet omwille van de prestatie en de opbrengst, niet om onszelf te bewijzen, maar in de allereerste plaats omwille van God, omdat Hij het van ons verlangt. En ook niet als een krachtmeting met onze naasten, maar omdat God ons ertoe heeft geroepen, ieder en elk van ons hoogstpersoonlijk. Omdat het ons levensdoel is, de zin van ons bestaan. Net zoals het de ultieme taak is van een boom in de parabel om de heerlijkste vijgen voort te brengen. 

Aanwezigheid

Het is Gods diepste wens, Hij doet er veel moeite voor. Zijn geduld mag ons alvast inspireren. Maar zijn zorg en geduld zullen niet volstaan. Wij hebben een roeping, en ingaan op deze roepstem vraagt om inspanning en volharding. Maar we zijn niet alleen: God blijft ons bijstaan.

Dat is immers Gods naam: Aanwezigheid. ‘Ik zal er zijn’. (Exodus 3, 14) Of anders beschouwd: ‘Ik laat je niet in de steek’. De Heer is geen verre Kracht die ons maar laat betijen, tenminste: als wij Hem toelaten in ons bestaan. God kàn ons niet bijstaan als wij zijn aanwezigheid weigeren. Wat zou dat voor zin hebben? Daar ligt dus een cruciale sleutel voor ons geloof: zijn genadig aanbod dankbaar aanvaarden.

De spirituele bedevaart op weg naar Pasen biedt ons de kans om onze hoop op Gods Rijk aan te wakkeren, om ons geloof in Christus te verdiepen, om de liefde waar te maken. (1 Korintiërs 13, 13) Liefde voor onszelf, onze naasten en God. (Lucas 25, 27 en Marcus 12, 30-31) Dat zijn de Heerlijke vruchten die wij mogen dragen. En voorwaar, ze zijn minstens even heerlijk als de vijgen waarover Jezus vertelt.

11 maart 2025

Hemelmensen hier op aarde (15-16 maart 2025)

Je zou kunnen stellen dat christenen leven met hun voeten op de aarde en met hun gedachten in de hemel. God zelf is in zijn eigen schepping komen wonen. De Mensenzoon is op aarde geboren uit Maria en op aarde is Hij veroordeeld, gekruisigd en gestorven. Christus is zelfs uit de dood opgestaan, hier op onze aarde. Het is dus niet vreemd dat wij onze ‘aardsheid’ erkennen en waarderen. Maar het is evenzeer vanzelfsprekend dat we ons richten tot God. En zijn Boodschap is niet van deze wereld. Ze is hemels, vol idealen die vaak moeilijk na te streven zijn.

  • Voor de lezingen van de tweede zondag in de Veertigdagentijd, jaar C: klik hier.

Overdreven contrast

Nee, we moeten de aarde niet verloochenen. Anders had God ons niet geschapen op deze wereld. Anders had God niet gezien dat zijn Schepping in zijn geheel heel goed is. (Genesis 1) We zijn allen geroepen om God toe te laten in ons bestaan, tot in onze diepste kern: ons hart en onze ziel. Dan kunnen we van ons bestaan het mooist-mogelijke maken. God wil ons zijn genade schenken, hier op aarde. Hij is genadig en liefdevol, geduldig en trouw. (Joël 2, 13)

Paulus wordt wel eens geciteerd om te beweren dat we ons moeten afzetten tegen de wereld. Constrastchristendom getuigt echter van een heel eenzijdige kijk op God en op zijn Schepping. Paulus lijkt inderdaad aanleiding te geven om wereldvreemd te denken. Zo schrijft hij aan de christenen van Filippi: “Ons vaderland is in de hemel, van daar verwachten wij onze Verlosser.” (Filippenzen 3, 20) Is ons vaderland dan niet aards? Is ons vaderland anti-aards? Eigenlijk bedoelt Paulus wellicht: ‘wij behoren toe aan de hemel’. We lezen een vertaling, een interpretatie, en er kan evengoed vertaald worden (‘to politeuma’ in het Grieks): toebehoren aan een gemeenschap. Het is een kwestie van nuance.

Hemels verlangen

We zijn dus geen inwoners van de hemel, want we wonen er helemaal niet. We zijn ook niet ontheemd, want we hebben nooit in de hemel gewoond. Paulus lijkt smachtend uit te kijken naar de terugkomst van Jezus, alsof de hemel eerstdaags tot aan de aarde zou reiken. Dat kan wat kort door de bocht gelezen worden in: “Wij, die in leven blijven tot de wederkomst van de Heer.” (1 Tessalonicenzen 4, 15) De geschiedenis wijst uit dat die wederkomst niet zo vlug is gekomen en zelfs nog steeds te verwachten is. 

Is ook dat vers wat te eenzijdig geïnterpreteerd? Wellicht wel. Paulus spreekt namelijk in de eerste plaats over hen die ons ontvallen zijn: zij zullen niet verloren zijn. Daarna heeft hij het over zij die nog in leven zullen zijn. (1 Tessalonicenzen 4, 16-17) Paulus beweert niet dat de lezers van zijn brief nog allemaal in leven zouden zijn wanneer de Heer terugkomt. Hij heeft het over wij, volgelingen van Christus. (1 Tessalonicenzen 4, 14a)

Heimatlosigkeit

Misschien klinkt er wel een gevoel van ‘Heimatlosigkeit’. Ik hoor deze gewaarwording soms bij derde generatie-allochtonen. “Ik ben nergens echt thuis: niet hier en niet in Turkije”, vertrouwde iemand me toe. “Ik zou hier nooit meer weg willen. Ik spreek de Vlaamse taal, ik ken de gewoonten. Maar in Turkije ben ik één van de velen en val ik niet op. Totdat ik spreek. Dan word ik daar meteen ook als ‘vreemde’ bekeken.” In België noemt men hem een Turk, en in Turkije beschouwen ze hem als Westerling. 

Dat lijkt wat op het gevoel dat Paulus deelt. Zijn gedachten richten zich naar de hemel, maar hij is mens op de aarde. Hij verlangt naar de hemel, maar hij is er niet. En op aarde voelt hij zich ook niet helemaal thuis: het is immers een tijdelijk verblijfsoord. 

Mystiek zicht

Wanneer Petrus, Johannes en Jakobus samen met Jezus de Tabor beklimmen, hebben de drie leerlingen zich te slapen gelegd en heeft Jezus zich afgezonderd om te bidden. Plots merken ze hoe Jezus in gesprek is met Mozes en Elia. De aanblik is verblindend voor de apostelen. Een stem klinkt uit de hemel: “Dit is mijn Zoon, mijn Uitverkorene, luister naar Hem.” (Lucas 9, 35) Deze mystieke ervaring is één van de weinige momenten dat de hemel de leerlingen toespreekt. De ogen van de leerlingen kunnen de ervaring niet aan. De gedaanteverandering mag ons inspireren in deze Veertigdagentijd.

We zijn hemelmensen op de aarde, aards en hemelgericht tegelijk. Paradoxaal genoeg, kan juist ons geloof deze discrepantie samenbrengen tot een harmonieus geheel. We geloven in de hemelse Vader, in de Mensenzoon die op aarde heeft geleefd en in de heilige Geest die ons van Godswege als genade wordt geschonken, als troost en kracht op onze aardse wegen. We hoeven ons aardse bestaan niet te vervloeken en we hoeven niet neer te kijken op alles om ons heen. 

Oefening

Sterker nog: ons leven hier op aarde maakt deel uit van Gods heilsplan met ieder van ons. Het is een bijzondere, merkwaardige en verrassende pelgrimstocht, soms vermoeiend, soms zwaar, maar vaak ook inspirerend en verrijkend. De hemel is in onze gedachten, en wanneer we op ons best zijn, is die hemel zelf zichtbaar, hoorbaar en tastbaar in onze gedachten, woorden en daden. Hier op aarde wel te verstaan.

In deze Veertigdagentijd mogen we ons dus stevig opstellen midden in dat contrast, als uitdaging. We hoeven de aarde niet te verachten en de hemel hebberig naar ons toe willen trekken, integendeel. Vasten en bezinnen doen we hier. Er zijn immers prachtige plekken van rust en sereniteit te vinden. En zelfs in de dagelijkse drukte kunnen we rustpunten creëren. In de Veertigdagentijd mogen we een balans opzoeken tussen het hemelse en het aardse. Dat is een bijzonder zinvolle oefening. 

Hemel en aarde hebben elkaar ontmoet met Kerstmis, en dat gebeurt opnieuw, in de overtreffende trap met Pasen. Er is zoveel mogelijk wanneer hemel en aarde ons inspireren… 

06 maart 2025

Mond en hart (8-9 maart 2025)

De Veertigdagentijd biedt ons de uitgelezen kans om onszelf in vraag te stellen. Dat voelt altijd wat vreemd. Het is de kwetsbaarheid toelaten, de dagelijkse evidenties op hun waarde toetsen en leegtes niet opvullen met oppervlakkige praatjes. Onszelf in vraag stellen is het vernislaagje van uiterlijkheden afkrabben om er onder te kijken hoe het werkelijk gesteld is met onszelf en met ons geloof. Dat vraagt om een royale portie doorzetting en eerlijkheid. De Veertigdagentijd is een periode om ons hart te doorgronden, om het te bekijken vanuit Gods perspectief, wel wetend dat we zijn wijsheid en doortastendheid nooit zullen bezitten. Met de middelen die we hebben, kunnen we niettemin aan de slag.

  • Voor de lezingen van deze eerste zondag in de Veertigdagentijd C: klik hier.

“Waar het hart van vol is, loopt de mond van over.” (Lucas 6, 45) Onze diepste overtuigingen kunnen we moeilijk stil houden. Een levend geloof vraagt om uitingen van vreugde en dankbaarheid, om uitgesproken vragen en onzekerheden. Onze levensvisie is niet wetenschappelijk-rationeel maar existentieel van aard. Het is niet ons hoofd, maar ons hart dat de weg naar God zoekt. Dat betekent niet dat ons geloof redeloos is, dat we ons verstand niet van doen hebben. Maar met ons hoofd alleen zullen we God niet vinden. Ons geloof overstijgt de rede immers telkens opnieuw in de overtreffende trap. En wat er leeft in ons hart, komt steeds weer langs onze mond tot uiting. 

Dichtbij

We hoeven niet ver te zoeken om God te vinden. “Het Woord is dicht bij jullie”, zegt Paulus. (Romeinen 10, 8) Meer bepaald: in onze mond en in ons hart. Ons hart gelooft dat Christus is verrezen, onze mond belijdt dat Jezus de Heer is. (Romeinen 10, 9) In ons hart is openheid voor het existentiële, voor transcendentie, voor ongrijpbare idealen en waarden. Zo kan het hart ons tot het mooiste aanzetten, maar ook tot het slechtste. (Marcus 7, 21) Het hart staat voor het meest menselijke, voor ons aanvoelen van wat we als goed en verkeerd ervaren. 

Onze mond staat in deze Paulusbrief voor de liturgie en de verkondiging. Zo zullen we door ons hart rechtvaardigheid ontvangen, en door onze mond redding. (Romeinen 10, 10) In ons hart kunnen we een beroep doen op ons geweten. Onze mond deelt het geloof dat we belijden. Door juiste keuzes, goede daden en eerlijke woorden kunnen we ons geloof beleven en voorleven voor anderen. Bovenal geven we blijk van toewijding en dankbaarheid aan God. En dat geldt voor iedereen, alle volken. (Romeinen 10, 12) 

Synchroon

Waarom doorstaat Jezus de worstelingen in de woestijn zo goed? (Lucas 4, 13) Wel, omdat zijn hart en mond op één lijn zijn: ze bevestigen en versterken elkaar. Van Jezus worden zijn Woorden en zijn Hart vaak aanbeden en verheerlijkt, en terecht. Hij is ons ultieme Voorbeeld, mede omdat Hij mens is geworden, aan ons gelijk. Duidelijker kan God zijn Boodschap niet maken. 

Het kwaad haalt geen verhaal in de periode dat Jezus de eenzaamheid en verlatenheid opzoekt in de woestijn, omdat het kwaad niet overeenstemt met wat zijn hart gelooft en wat zijn mond belijdt. Hoe komt dat? De clou zit al in het begin van de verhaalboog verwerkt: de heilige Geest is over Hem gekomen. (Lucas 4, 1) Zijn hart en mond zijn vervuld van Gods Geest. Ook wij worden uitgenodigd om de spirituele woestijn in te trekken en de uitdaging aan te gaan om ons voelen en ons spreken te synchroniseren met Gods Woord. De Geest kan ook ons daarin leiden.

Woestijnwijsheden

De woestijnervaring van Jezus is niet louter een intrigerend verhaal waarin Jezus het wint van het kwaad. Er worden ons ‘vastenpuntjes’ aangereikt in deze bijzondere passage, of proportioneel correcter geformuleerd: fundamentele geloofswaarheden. Jezus citeert drie keer uit de Torah. Hij ent zijn overtuiging heel duidelijk in de Traditie. Deze citaten kunnen ons doorheen de hele Veertigdagentijd inspireren.

  • “Een mens leeft niet van brood alleen.” (Lucas 4, 4 en Deuteronomium 8, 3) Een mens leeft van alles wat de mond van de Heer voortbrengt: in de eerste plaats van zijn Woord (Deuteronomium 8, 3) Het Woord is een oneindige bron van inspiratie. Stilstaan bij het Woord van de Heer hoort bij een geloof dat wakker en alert is. Wanneer we tot inkeer willen komen, dan is Gods Woord onze leidraad.
  • “Aanbid de Heer, je God, vereer alleen Hem.” (Lucas 4, 8 en Deuteronomium 6, 13) Laat je niet verleiden door aantrekkelijke praatjes waarvan je aanvoelt dat ze eigenlijk totaal niet stroken met Gods Boodschap. Hou je geloof in je hart levend, betrek je geloof in je dagelijkse leven, zodat het veranderd is in je bestaan. Dat is wat God van ons verlangt: dat we van ganser harte in Hem geloven. Wanneer we tot inkeer willen komen, dan kan dat alleen wanneer we met God in verbinding blijven langs geloofsgesprekken, bezinning, gebed en liturgie.
  • “Stel God niet op de proef.” (Lucas 4, 12 en Deuteronomium 6, 16) Dan leef je namelijk in de illusie dat God jouw gelijke zou zijn of zelfs ondergeschikt gemaakt kan worden aan jouw wil. Tijdens de honger en dorst in Massa in de tocht door de woestijn, riep het Volk tot Mozes: “Is de Heer in ons midden of niet?” (Exodus 17) God moést een teken verrichten of ze geloofden niet meer in Hem. Dat kan niet de bedoeling zijn. Wanneer we tot inkeer willen komen in deze Veertigdagentijd, dan is God onze Bron en ons doel, Hij alleen en niet in een versie die beter bij ons past. Wij zijn immers degenen die de ommekeer moeten maken, niet God. We kunnen wel vragen om zijn hulp en nabijheid. Altijd.

Ik wens je van harte toe dat je geloof extra gevoed wordt langs gebed en meditatie tijdens deze Veertigdagentijd. 

02 maart 2025

Aswoensdag: Een halfhartig antwoord volstaat niet (5 maart 2025)

De mensen laten God in de steek. Ze groeien weg van Hem, sterker nog: ze keren zich van Hem af. Het gebeurde toen en het gebeurt evenzeer vandaag. God heeft doorheen alle tijden te maken met mensen die andere prioriteiten stellen. Toch vraagt God vol geduld om terug naar Hem te keren. Deze eeuwige uitnodiging typeert het geduld en de wijsheid die God eigen zijn. En wij, arme zelfverklaarde idealisten, die denken dat we zelf de wijsheid in pacht hebben. We denken zelfs dat het enkel anderen zijn die van God los zijn geraakt.

Niet zomaar

“Keer terug tot Mij,” zegt de Heer met klem. (Joël 2, 12a) De uitnodiging is weliswaar niet zomaar een wijd openstaande deur. Als we naar God terugkeren, dan wel met heel ons hart. (Joël 2, 12a) Het heeft enkel zijn als we het echt van ganser harte willen, anders niet. Het heeft geen zin om halfhartig om een nieuwe kans te vragen bij de Heer. Als antwoord op zijn grootmoedige oproep kan enkel een volwaardige beslissing kans maken bij God.

Daarom is het ook passend om ons antwoord te drenken in vasten, treuren en rouwen. (Joël 2, 12b) Vasten om zich de luxe te ontzeggen en ons denken, voelen en handelen tot de essentie terug te brengen, tot de Levensbron die God is. Treuren om onze zwakheden, om onze neiging overstag te gaan voor eigenwaarde. Daarmee zijn we God ondankbaar en doen we Hem tekort. En ook rouwen? Jawel, een fundamentele verandering houdt in dat we het vorige achter ons laten. Dat vraagt om een weloverwogen ommekeer, een proces van achter zich laten en bewust veranderen. Het is in één vers duidelijk: een vluchtige ‘sorry’ tot God zal hoegenaamd niet volstaan.

Innerlijk

Enkele uiterlijkheden zullen God niet overtuigen. “Niet je kleren moet je scheuren maar je hart.” (Joël 2, 13a) We kunnen maar rekenen op Gods barmhartigheid als we oprecht spijt hebben van wat we Hem misdaan hebben. Enkel wanneer ons hele bestaan betrokken is in onze spijt, tot ons hart toe: het orgaan dat ons in leven houdt. 

Uiterlijk vertoon zal misschien de bewondering van medemensen opleveren, maar God is niet onder de indruk. Hij doorgrondt ons en peilt ons hart. (Psalm 139 en Matteüs 6, 8) Wie de aandacht zoekt, wordt al beloond door mensen. (Matteüs 6, 2) Echt berouw, echte goedheid, echte barmhartigheid gebeurt ongezien en onopvallend. (Matteüs 6, 1 en 16) Wie zich vroom voordoet heeft immers niet automatisch de intentie om zuiver van hart te zijn. Die hypocrisie heeft God niet van doen. Het is maar schijn waar God dwars doorheen kijkt. Berouw is geen vertoning maar een ingesteldheid, van harte.

Nieuwe kans

“Keer terug tot de Heer, jullie God,” horen we voor een tweede keer. (Joël 2, 13b) Joël herhaalt de Godsspraak. Herhalingen zijn karig in de Schrift. Ze dienen als beklemtoning. Het gaat hier niet over een bijkomstigheid. We raken aan de kern van het Woord: dit is een verwoording van Gods genade.

Want God is genadig en liefdevol, geduldig en trouw. (Joël 2, 13b) Wat een troostende gedachte: God blijft niet kwaad om onze eigenzinnigheid, Hij blijft ons niet confronteren met onze zelfzucht. Nee, de genade wast onze schuld weg. En hopelijk sterkt het ons om God opnieuw centraal te plaatsen in ons bestaan: in wat we denken en voelen, in wat we zeggen en doen. Konden wij maar zo trouw zijn als God, was onze liefde maar zoveel geduld toebedeeld. We hebben alvast alle redenen om dankbaar te zijn.

Ontwaken uit de droom

Let wel: dit is geen donzig, pluizig betoog. Er is een donkere kant aan deze oproep. Alleen als we gehoor geven aan Gods oproep kan het onheil afgewend worden. (Joël 2, 13c) Er staat veel op het spel. Door onze idylle van zelfvoldaanheid hebben we niet in de gaten hoe erg het gesteld is. Want “het is een dag van duisternis en donkerte, een dag van dreigende, donkere wolken.” (Joël 2, 2b) 

We gaan soms zodanig op in onze egocentrische gewoonten dat we de dreigende duisternis niet eens opmerken. We vertrouwen immers op ons eigen licht. Maar dat licht is tijdelijk en het verzwakt bij momenten. God schudt ons wakker uit een droom vol zelfverheerlijking. En dat zit in zoveel kleine dingen: vaak kijken we er pal overheen. Bij anderen merken we het soms op, maar voor ons eigen falen zijn we vaak blind, bewust of onbewust. (Lucas 6, 41-42) Gelukkig beschermt God ons dan tegen onszelf. 

Door ons af te keren van God, zal de duisternis uiteindelijk wel vallen over ons bestaan. Wanneer we onszelf niet kunnen oppeppen, bij grote tegenslagen bijvoorbeeld, wanneer we ons niet staande kunnen houden op onszelf. En dat is wellicht de kern van het onheil waar God over spreekt: weg zijn van God betekent in het duister tasten als het er op aan komt, en verdwalen in het donker. Gelukkig is onze God een bron van Leven.

We worden aan het begin van de Veertigdagentijd persoonlijk uitgenodigd om terug te keren naar God en bewust in zijn nabijheid te verwijlen: met aandacht en eerbied voor Hem, dankbaar om wat Hij voor ons betekent, elke dag opnieuw. God Liefde mag nooit vanzelfsprekend zijn. Hij huist niet in meubilair, niet in gewoonten zonder inzet. In ons dagelijks gebed vanuit ons hart, in onze daden die Hem eer aandoen, dààr is Hij aanwezig.