Je zou kunnen stellen dat christenen leven met hun voeten op de aarde en met hun gedachten in de hemel. God zelf is in zijn eigen schepping komen wonen. De Mensenzoon is op aarde geboren uit Maria en op aarde is Hij veroordeeld, gekruisigd en gestorven. Christus is zelfs uit de dood opgestaan, hier op onze aarde. Het is dus niet vreemd dat wij onze ‘aardsheid’ erkennen en waarderen. Maar het is evenzeer vanzelfsprekend dat we ons richten tot God. En zijn Boodschap is niet van deze wereld. Ze is hemels, vol idealen die vaak moeilijk na te streven zijn.
- Voor de lezingen van de tweede zondag in de Veertigdagentijd, jaar C: klik hier.
Overdreven contrast
Nee, we moeten de aarde niet verloochenen. Anders had God ons niet geschapen op deze wereld. Anders had God niet gezien dat zijn Schepping in zijn geheel heel goed is. (Genesis 1) We zijn allen geroepen om God toe te laten in ons bestaan, tot in onze diepste kern: ons hart en onze ziel. Dan kunnen we van ons bestaan het mooist-mogelijke maken. God wil ons zijn genade schenken, hier op aarde. Hij is genadig en liefdevol, geduldig en trouw. (Joël 2, 13)
Paulus wordt wel eens geciteerd om te beweren dat we ons moeten afzetten tegen de wereld. Constrastchristendom getuigt echter van een heel eenzijdige kijk op God en op zijn Schepping. Paulus lijkt inderdaad aanleiding te geven om wereldvreemd te denken. Zo schrijft hij aan de christenen van Filippi: “Ons vaderland is in de hemel, van daar verwachten wij onze Verlosser.” (Filippenzen 3, 20) Is ons vaderland dan niet aards? Is ons vaderland anti-aards? Eigenlijk bedoelt Paulus wellicht: ‘wij behoren toe aan de hemel’. We lezen een vertaling, een interpretatie, en er kan evengoed vertaald worden (‘to politeuma’ in het Grieks): toebehoren aan een gemeenschap. Het is een kwestie van nuance.
Hemels verlangen
We zijn dus geen inwoners van de hemel, want we wonen er helemaal niet. We zijn ook niet ontheemd, want we hebben nooit in de hemel gewoond. Paulus lijkt smachtend uit te kijken naar de terugkomst van Jezus, alsof de hemel eerstdaags tot aan de aarde zou reiken. Dat kan wat kort door de bocht gelezen worden in: “Wij, die in leven blijven tot de wederkomst van de Heer.” (1 Tessalonicenzen 4, 15) De geschiedenis wijst uit dat die wederkomst niet zo vlug is gekomen en zelfs nog steeds te verwachten is.
Is ook dat vers wat te eenzijdig geïnterpreteerd? Wellicht wel. Paulus spreekt namelijk in de eerste plaats over hen die ons ontvallen zijn: zij zullen niet verloren zijn. Daarna heeft hij het over zij die nog in leven zullen zijn. (1 Tessalonicenzen 4, 16-17) Paulus beweert niet dat de lezers van zijn brief nog allemaal in leven zouden zijn wanneer de Heer terugkomt. Hij heeft het over ‘wij, volgelingen van Christus’. (1 Tessalonicenzen 4, 14a)
Heimatlosigkeit
Misschien klinkt er wel een gevoel van ‘Heimatlosigkeit’. Ik hoor deze gewaarwording soms bij derde generatie-allochtonen. “Ik ben nergens echt thuis: niet hier en niet in Turkije”, vertrouwde iemand me toe. “Ik zou hier nooit meer weg willen. Ik spreek de Vlaamse taal, ik ken de gewoonten. Maar in Turkije ben ik één van de velen en val ik niet op. Totdat ik spreek. Dan word ik daar meteen ook als ‘vreemde’ bekeken.” In België noemt men hem een Turk, en in Turkije beschouwen ze hem als Westerling.
Dat lijkt wat op het gevoel dat Paulus deelt. Zijn gedachten richten zich naar de hemel, maar hij is mens op de aarde. Hij verlangt naar de hemel, maar hij is er niet. En op aarde voelt hij zich ook niet helemaal thuis: het is immers een tijdelijk verblijfsoord.
Mystiek zicht
Wanneer Petrus, Johannes en Jakobus samen met Jezus de Tabor beklimmen, hebben de drie leerlingen zich te slapen gelegd en heeft Jezus zich afgezonderd om te bidden. Plots merken ze hoe Jezus in gesprek is met Mozes en Elia. De aanblik is verblindend voor de apostelen. Een stem klinkt uit de hemel: “Dit is mijn Zoon, mijn Uitverkorene, luister naar Hem.” (Lucas 9, 35) Deze mystieke ervaring is één van de weinige momenten dat de hemel de leerlingen toespreekt. De ogen van de leerlingen kunnen de ervaring niet aan. De gedaanteverandering mag ons inspireren in deze Veertigdagentijd.
We zijn hemelmensen op de aarde, aards en hemelgericht tegelijk. Paradoxaal genoeg, kan juist ons geloof deze discrepantie samenbrengen tot een harmonieus geheel. We geloven in de hemelse Vader, in de Mensenzoon die op aarde heeft geleefd en in de heilige Geest die ons van Godswege als genade wordt geschonken, als troost en kracht op onze aardse wegen. We hoeven ons aardse bestaan niet te vervloeken en we hoeven niet neer te kijken op alles om ons heen.
Oefening
Sterker nog: ons leven hier op aarde maakt deel uit van Gods heilsplan met ieder van ons. Het is een bijzondere, merkwaardige en verrassende pelgrimstocht, soms vermoeiend, soms zwaar, maar vaak ook inspirerend en verrijkend. De hemel is in onze gedachten, en wanneer we op ons best zijn, is die hemel zelf zichtbaar, hoorbaar en tastbaar in onze gedachten, woorden en daden. Hier op aarde wel te verstaan.
In deze Veertigdagentijd mogen we ons dus stevig opstellen midden in dat contrast, als uitdaging. We hoeven de aarde niet te verachten en de hemel hebberig naar ons toe willen trekken, integendeel. Vasten en bezinnen doen we hier. Er zijn immers prachtige plekken van rust en sereniteit te vinden. En zelfs in de dagelijkse drukte kunnen we rustpunten creëren. In de Veertigdagentijd mogen we een balans opzoeken tussen het hemelse en het aardse. Dat is een bijzonder zinvolle oefening.
Hemel en aarde hebben elkaar ontmoet met Kerstmis, en dat gebeurt opnieuw, in de overtreffende trap met Pasen. Er is zoveel mogelijk wanneer hemel en aarde ons inspireren…