We lezen zondag uit Genesis over de schepping. Genesis 1 en 2 zijn prachtige verhalen. Echter: de scheppingsverhalen lezen we niet als een wetenschappelijk essay. De wereld is niet precies zo ontstaan zoals het daar staat.
- Voor de lezingen van deze zondag: klik hier.
Twee scheppingsverhalen
Doordat er twee opeenvolgende scheppingsverhalen neergeschreven zijn, wordt eigenlijk al bevestigd dat het over impressies gaat, over basisgedachten. Het christendom heeft er lang over gedaan om tot deze conclusie te komen. Kritische bedenkingen werden lang verboden door een voortdurende angst dat de Schrift zo sterk gerelativeerd zou worden dat er niets meer van overbleef. Dat is hoegenaamd niet het geval. Het tegendeel is waar. Het is juist door niet kritisch en verstandig naar de Schrift en haar rijke waaier aan vertelvormen te kijken, dat de Boodschap ongeloofwaardig wordt.
Verhalen doorverteld
De ontstaansgeschiedenis van de Bijbel uit de doeken doen,
is geen onderwerp voor een blog. Wel kan ik enkele (weliswaar digitale) krijtlijnen
weergeven. Genesis is niet het eerste boek dat als geheel werd neergeschreven.
Dat is op zich al veelzeggend. Ook de verhalen zijn niet de oudste. Heel wat religieuze
verhalen zijn generaties lang vertellend doorgegeven vooraleer het schrift
ontstond en ze stilaan werden neergeschreven. Vooral de angst dat de verhalen
verloren zouden gaan, speelt daarin een belangrijke rol. Het rijk was al
gescheurd in een noordelijk en een zuidelijk deel toen het neerschrijven van
losse verhalen begon, wellicht rond 900 voor Christus. De Thora als reeks boekrollen,
met de tekst zoals wij die nu kennen, heeft pas omstreeks 400 voor Christus
vorm gekregen. Er werden dus verhalen neergeschreven en veel later samengesmolten
tot een boek(-rol) in een lange periode van redactiewerk. Je kan de
scheppingsverhalen onmogelijk begrijpen zonder hier rekening mee te houden.
Ontstaan
Een tweede belangrijk gegeven is de oorsprong van de
verhalen. Het eerste scheppingsverhaal, dat van de zeven dagen, ontstond
tijdens de Babylonische ballingschap. Koning Nebukadnessar viel Judea binnen, verwoestte
steden en dorpen en nam de toplaag van de samenleving weg naar elders in het
rijk. Er bleef leegte en verwarring achter, zeventig jaar lang. De Babyloniërs
aanbaden Mardoek, een sterke god. Zij hadden ook een verhaal over het ontstaan
van de aarde. Het was voor het Joodse volk stuitend dat zij zelf geen
scheppingsverhaal hadden. De schepping van de wereld door God in zeven dagen, was
het antwoord van de priesters tijdens de ballingschap op die vreemde godsdienst
en op de verleiding om er in mee te gaan. Het vormde een niet verkeerd te
verstaan Joods credo dat verhaalde hoe de wereld en de mens zijn ontstaan uit
Jahwe en uit geen ander.
Het tweede scheppingsverhaal, met Adam en Eva, vertoont
grote gelijkenissen met het epos van Gilgamesj. Daar kwam het inzicht niet door
een appel maar door brood en wijn. De slang bracht de vrouw niet in verleiding,
de vrouw was zelf de verleiding. Het gaat in beide verhalen over een strijd
tussen goed en kwaad en de wil om meer inzicht te verwerven.
Mens en mensin
Er zijn dus twee scheppingsverhalen: het verhaal van de
zeven dagen en dat van Adam en Eva in het paradijs. De scheppingsdaad wordt in de
beide verhalen vernoemd en uitgelegd. In het eerste verhaal lijkt God de mensen
in één beweging te scheppen, in het tweede verhaal wordt eerst de mannelijke
mens geschapen, daarna de vrouwelijke.
Het Nederlands heeft een belangrijk voordeel op bijvoorbeeld
het Frans en het Engels. Wij hebben een apart woord voor “man” en voor “mens”. Het
Franse “homme” en het Engelse “man” moeten in het enkelvoud de beide vertegenwoordigen.
Dat schept verwarring die wij niet kennen. In beide verhalen schept God “de mens”,
in het Hebreeuws “ha’adam”. God schept niet “de man”, “ha’isj” in het Hebreeuws.
In het eerste scheppingsverhaal schept God de mens meteen
mannelijk én vrouwelijk (Genesis 1, 27). Beide geslachten zijn in één
scheppingsbeweging ontstaan. In het tweede verhaal schept God de mens uit stof.
Die mens is algauw eenzaam en daarom schept God uit een rib van de mens een
vrouwelijke mens, een mensin. Er wordt vaak gezegd dat God “man” (ha’isj) en
het afgeleide “mannin” (ha’isjah) heeft geschapen, waarbij de vrouw de
afgeleide is van de man. Dat laatste komt inderdaad in het verhaal voor, maar “man”
en “mannin” zijn namen die Adam geeft aan zichzelf en aan Eva (Genesis 2, 23). Hij
mocht van God ook de dieren en planten en andere schepsels een naam geven
(Genesis 2, 19-20). Man en vrouw zijn dus een cultureel gegeven, door Adam benoemd
en bepaald. God heeft geschapen, de mensen hebben er namen aan gegeven.
Rib en stof
De gedachte dat de vrouw is geschapen uit een rib van de man, ligt voor ons cultureel moeilijk. Eerst en vooral: in primitieve culturen werden belangrijke werktuigen vaak gemaakt uit steen of hout of botten. Het is in de context geen vreemde keuze. Dat de vrouw uit een rib is gemaakt in het verhaal, mag in geen geval aanleiding zijn tot vernedering. Laten we niet vergeten dat de mannelijke variant uit wat stof van de grond is gemaakt (Genesis 2, 7).
God kon geen vrouw apart scheppen, Hij had immers de mens al geschapen.
Het onderscheid tussen de beide was niet belangrijk voor God, wel voor de mens,
die eenzaam was. Daarom nam God een levende rib van de mens, een deel van het
harnas dat hart en longen beschermt. Hartslag en adem waren toen al de gekende
tekenen van leven. God wou geen aparte, nieuwe “soort” scheppen, maar enkel een
variatie binnen de menselijke soort creëren. De gelijkenissen tussen mannen en
vrouwen zijn in aantal talrijker en in belang groter dan hun verschillen.
Beiden zijn ze in de eerste plaats mens. De symboliek is heel sterk.