Jesaja is een belangrijke profeet binnen de joodschristelijke traditie. Hij geeft een sterke aanzet tot de christelijke boodschap en vernoemt zelfs de Lijdende Dienaar, die Jezus zal verpersoonlijken in het lijdensverhaal. (Jesaja 52, 13 - 53, 12) Jesaja weet als geen ander de mensen te wijzen op hun zwakheden als het over geloof gaat. Hij benoemt het gebrek aan gedrevenheid en volharding in geloof en de diepgewortelde menselijke voorkeur voor eigenbelang en prestatiezucht. Vanuit die verdwaaldheid biedt hij perspectief.
- Voor de lezingen van deze zondag: klik hier.
Dwaas
“Een dwaas spreekt dwaas en zijn hart brengt slechtheid voort: hij handelt goddeloos en hij lastert de Heer.” (Jesaja 32, 6) De profeet Jesaja stelt terecht dat geloven in God ook in daden zichtbaar moet zijn. God en zijn Wet zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. God roept ons op om oog te hebben voor onze naasten. Dat staat haaks op egoïsme en egocentrisme, dat ook vandaag hoog aangeschreven staat in de maatschappij.
Wat is dat toch met die vreemde aantrekkingskracht van
welbespraakte narcisten die vol zijn van zichzelf? Ze worden verkozen als
politieke leiders, ze worden bewonderd als bekende persoonlijkheden, hun eigen-lof wordt nagebootst op sociale media. Hun
allures worden weggelachen als excentrieke trekjes. Wat is dat toch met onze
nieuwsgierigheid naar macht en rijkdom? We kijken graag binnen bij de
allerrijksten. Waarom eigenlijk? Wat heb je er aan?
Opdracht
Jesaja laat de Heer aan het woord. Zijn opdracht is klaar en
duidelijk. Die kan hard binnenkomen als we ons echt ontvankelijk opstellen en
niet van op de zijlijn meeluisteren, zonder betrokkenheid: “Deel je brood met de
hongerige, bied onderdak aan armen zonder huis, kleed iemand die naakt
rondloopt, en bekommer je om je medemensen.” (Jesaja 58, 7) Niet de meest
opvallende en beroemde mensen, maar juist de meest benadeelde mensen verdienen
onze aandacht. God vraagt ons om onderdak te bieden aan zij die arm zijn en
benadeeld, uitgesloten uit de samenleving (arm en uitgesloten, in het
Hebreeuws: ‘anijiem meroediem’).
De Heer vraagt geen occasionele liefdadigheid waar we dan
achteraf met grote fierheid en zelfgenoegzaamheid op kunnen terugkijken. Dat
volstaat bijlange niet. Het gaat niet over ‘goede daden’, maar over ‘goed
zijn’. De zwaksten in onze schepping verdienen onze grootste belangstelling.
“Dan breekt je licht door als de dageraad.” (Jesaja 58, 8a) Dan breng je licht
in de duisternis. Dan zal God aandacht schenken wanneer je zelf om iets vraagt.
(Jesaja 58, 9, 10)
God geeft immers zelf het goede voorbeeld, vanuit zijn
liefde en zijn trouw. “De Heer doet recht aan de verdrukten, geeft brood aan de
hongerigen. De Heer bevrijdt de gevangenen, de Heer opent de ogen van blinden,
de Heer richt de gebogenen weer op, de Heer heeft de rechtvaardigen lief, de
Heer beschermt de vreemdelingen, wezen en weduwen steunt Hij. (Psalm
146,7-9b) “Wie dorst had, gaf Hij te
drinken, wie honger had, volop te eten.” (Psalm 107, 9) De Heer zal “blinden de
ogen openen, gevangenen bevrijden uit de kerker, wie in het duister zitten uit
de gevangenis.” (Jesaja 42, 7)
God herkennen
Welnu, wij krijgen de opdracht om God in onze naasten te
herkennen. Onze naastenliefde is een vorm van eredienst aan de Heer, uit dank
voor de genade die we van Hem hebben mogen ontvangen. Het is een dankzegging in daden,
een lofzang in vrijgevigheid. Hebben en houden staan haaks op ons geloof.
Laat de Heer ons volgend verwijt niet moeten maken: “Ik had
honger en jullie gaven Mij niet te eten, Ik had dorst en jullie gaven Me niet
te drinken. Ik was een vreemdeling en jullie namen Mij niet op, Ik was naakt en jullie kleedden Mij
niet. Ik was ziek en zat in de gevangenis en jullie bezochten Mij niet.” (Matteüs
25, 42-43) Dan hebben we grandioos gefaald, hoe rijk of succesvol we in deze
vergankelijke wereld ook genoemd mogen worden.
Hierin bestaat onze eredienst in daden: “Ik verzeker jullie:
alles wat jullie voor één van deze onaanzienlijken gedaan hebben, hebben jullie
ook voor Mij gedaan.” (Matteüs 25, 40b) Er is niets verkeerd te verstaan, er is
geen stofje dubbelzinnigheid aanwezig. Dit is onze opdracht hier op aarde, puur
en onversneden.
Appèl
De Franse filosoof Emmanuel Levinas beschouwt het gelaat van de Ander (je medemens) als een appèl op onze verantwoordelijkheid. Het gelaat van de Ander verwijst dan naar de kwetsbaarheid van alle mensen die ons pad kruisen. Wij dragen een fundamentele verantwoordelijkheid om zorg te dragen voor onze naasten. In de Ander ontmoeten we God. Keren we ons af van onze naasten, dan keren we ons ook af van God.
De filosofie van Levinas is sterk beïnvloed door het verlies van veel van zijn joodse familieleden in concentratiekampen onder het naziregime. Daar keek men weg van het appèl, daar herleidde men mensen tot objecten. De holocaust is een zwarte pagina in de geschiedenis, een stille getuige van hoe diep de mens moreel kan zakken.
Licht
Jezus stelt dat we ons niet hoeven te schamen
voor onze naastenliefde. Waarom zou je een lamp aansteken en onder de korenmaat
zetten? Licht mag gedeeld worden. Zo zal ook onze naastenliefde anderen
aanzetten tot goede werken, door ons goede voorbeeld. Naastenliefde is solidair
van aard, we hoeven ons niet te verstoppen.
Let wel: het mag op geen enkel moment de bedoeling zijn om roem
en eer te ontvangen omwille van onze naastenliefde! In geen geval mogen we,
zoals de Farizeeën plachten te doen, onze weldaden hovaardig tentoonspreiden. Wanneer we
zorgen voor anderen, voor mensen in nood, dan is dat enkel en alleen omwille
van het welzijn van die naasten en de heerlijkheid van God. (Matteüs 5, 13-16)
Zelfverheerlijking is een vorm van hovaardigheid. Dat is wat de farizeeën
deden. De naaste staat centraal. Hij is een icoon: een drager van Gods beeltenis.
Laat ons dus, bevrijd van vooroordelen, God herkennen in de
minsten van de zijnen. Laat ons God verheerlijken in daden van naastenliefde,
elk op onze eigen manier, elk vanuit onze persoonlijke situatie.