Welkom op de blog "Geloof en Spiritualiteit".
Neem zeker eens een kijkje in het blogarchief!

Dit is de komende tekst:
- God en mens, ideaal en realiteit (8-9 februari 2025).

25 juni 2024

De keuze om op te staan (29-30 juni 2024)

Het leven kent hoogten en laagten. Die laagten kunnen soms onoverkomelijk diep zijn of lijken. Ons bestaan is tasten en zoeken. Gelukkig mogen we hulp verwachten van de Heer, al houdt dat meteen een levenslange uitdaging in. Het is een kwestie van kiezen: de keuze maken om op te staan en ons te laten optillen, of niet. Dat betekent de vaste grond loslaten en vertrouwen op Hem.

Opgetild

Tussen de lezingen door klinkt zondag een bijzonder opgewekte psalm. “Hoog wil ik U prijzen, Heer, want U hebt mij gered”, zo begint Psalm 30 heel enthousiast. (Psalm 30, 2a) ‘Gered’ kan misschien beter vertaald worden als ‘opgetild’ (‘dillitani’ in het Hebreeuws: heeft mij opgetild, heeft mij verheven uit de diepte). De beeldtaal achter dit werkwoord verwijst naar water met een emmer uit de put ophalen. (Exodus 2, 19, Spreuken 20, 5)

“U hebt mijn rouwklacht in een dans veranderd, mijn rouwkleed weggenomen en mij in vreugde gehuld.” (Psalm 30, 12) De psalmist had intens verdriet, hij ging gebukt onder grote spijt (‘misped’ in het Hebreeuws: rouwen, treuren, een klaaglied zingen). De Heer echter heeft zijn verdriet weggenomen en kennelijk ook de oorzaak ervan. In de plaats kan de psalmist nu dansen (‘machool’ in het Hebreeuws: dans, vreugdedans). 

Vreugde

Zo zwaar en log als het verdriet was, zo groot wordt de blijdschap dat ze in een dans tot uiting wordt gebracht. De rouwkledij heeft de Heer van de psalmist afgenomen en in de plaats een feestkleed omgedaan. Merk op: de Heer heeft dit gedaan, niet de psalmist zelf. Het overkomt hem.

We doen een merkwaardige vaststelling: nadat de Heer het rouwkleed heeft weggenomen, bekleedt Hij de mens niet met soberheid en sereniteit. Neen, vreugde mag er zijn: het hoogste gevoel dat we kennen. Geen stilte, maar lofprijzing mag de Heer in ontvangst nemen. We mogen opgetogen en enthousiast tot de Heer komen, met een opgewekte dans uit dankbaarheid. Dit lijken we te hebben verleerd doorheen de tijden in het nuchtere Westen. Dansen doen we in cafés en feestzalen, maar niet in de kerk. Nochtans staat de Heer open voor onze lichamelijke uiting van vreugde, Hij zet de psalmist er zelfs uitdrukkelijk toe aan.

Te laat?

Het contrast met het evangelie van deze zondag is groot: dat begint zonder enig spoor van vreugde. De doodzieke dochter van Jaïrus wordt omringd door wenende mensen. Jaïrus, die een verantwoordelijke van de plaatselijke synagoge is, valt neer voor Jezus’ voeten en smeekt Hem om hulp. (Marcus 5, 22) Het verdriet van de vader is groot: zijn dochter ligt op sterven (Marcus 5, 23a) Maar er is een perspectief van hoop: Jezus kan helpen. Dat weet Jaïrus zeker, hij twijfelt er niet aan. (Marcus 5, 23b) 

Een andere verantwoordelijke uit de synagoge komt echter melden dat Jaïrus’ dochter gestorven is en dat het geen zin heeft om Jezus nog langer te storen. (Marcus 5, 35) De grens voor een wonder is klaarblijkelijk overschreden volgens de man. Het is te laat. Zelfs Jezus kan nu niets meer doen, lijkt de conclusie.

Geloof

Jezus geeft de verantwoordelijke echter ten antwoord: “Wees  niet bang, maar geloof.” Enkel Petrus, Jakobus en diens broer Johannes mogen Hem volgen tot bij Jaïrus’ dochter. (Marcus 5, 37) Hij wil er geen spektakel van maken. Jezus doet een merkwaardige vaststelling: het meisje slaapt, ze is helemaal niet dood. (Marcus 5, 39b) De wendende aanwezigen bij het meisje lachen Jezus uit, een contradictio in terminis. Is hun verdriet wel oprecht, of is het inderdaad onnodige drukdoenerij? (Marcus 5, 39a) 

Jezus stuurt hen weg en haalt Jaïrus en zijn vrouw er bij. Hij neemt de hand van het meisje vast en zegt: “Talita koemi”, wat wil zeggen: “Meisje, Ik zeg je: sta recht”. (Marcus 5, 41) En dat doet het meisje ook terstond. Iedereen is verbijsterd

Tot slot doet Jezus nog drie zaken die niet onbelangrijk zijn. (Marcus 5, 43-6, 1) Ten eerste draagt Hij iedereen op om hier niet over te spreken. We kunnen ons de vraag stellen hoe effectief zijn vraag is geweest. Verder vraagt Hij om het meisje te eten te geven. Ze mag haar ziekte achter zich laten en aansterken, ze is lichamelijk hersteld. Tenslotte doet Jezus nog iets merkwaardigs: Hij vertrekt. Jezus blijft er niet om een lange uitleg te verschaffen of om de honneurs waar te nemen. De verkondiging heeft immers niets van doen met beroemdheid verwerven en de kern van het verhaal is niet de genezing. Deze tussenkomst toont de Liefde van de Vader in de hemel en zijn Rijk dat op aarde al tot stand kan komen.

Opstaan

Jezus doet de dochter van Jaïrus opstaan uit de donkere leegte net zoals de Heer in de psalm de mens optilt uit de put. Dat is wat God doet: ons bijstaan en ons uit de verlatenheid optrekken en verheffen. Zo heeft God ook Jezus uit het graf doen verrijzen. Eeuwig leven, dat is leven in het Koninkrijk van God. Niet ver weg in tijd of ruimte, maar vanaf hier en vanaf nu.

Jezus geeft het meisje de gelegenheid om op te staan en het meisje gelooft in zijn kracht. Zo wordt ook ons de kans gegeven om angst, onzekerheid en verdriet te ontstijgen. Als we maar geloven in de Heer, die ons de mantel van de eeuwigheid wil omslaan en ons wil toelaten in de eeuwigheid die bovenmenselijk is. Bij Jaïrus’ dochter maakt Jezus duidelijk dat er zoveel méér mogelijk is wanneer we geloven in Hem.

Let wel: de dochter is niet dood, niet in de ogen van Jezus. De opstanding uit de dood is pas aan de orde wanneer Jezus zichzelf opoffert voor ons allen. Alhoewel: Lazarus is hierop de enige uitzondering. (Johannes 11, 1-44)

Vragen

Er blijven enkele vragen nazinderen. Waarom denken de omstaanders toch dat het meisje al dood is? En waarom ziet enkel Jezus dat het helemaal niet klopt? Zouden de omstaanders misschien willen dat het allemaal voorbij is? Hebben ze na hun uitgebreide weeklacht het gevoel dat het volstaat? Of kijken ze niet ver genoeg, niet aandachtig genoeg? Zijn zij te veel bezig met hun eigen uiterlijk vertoon?

En waarom mogen de mensen van Jezus niets vertellen over wat er gebeurd is? Maakt dit deel uit van het Messiasgeheim? Wil Hij de farizeeën niet te hard tegen de borst stoten, zo vroeg in zijn verkondiging?

Coda

Sta op. Dat is de slagzin van dit evangeliefragment, en ook van de psalm. Wij zijn geroepen om op te staan en de Weg te gaan, tot voorbij onze eigen inzichten en capaciteiten, tot in de Goddelijke hoogte. 

Er wordt wel eens beweerd dat geloven een gemakkelijkheidsoplossing is. Zo zou men de hardheid van het bestaan niet onder ogen hoeven te zien. De bewering is onterecht. Het is juist makkelijker om niet te geloven. Het vergt minder inspanning, zeker in tijden waar het niet evident is om tot voorbij het zichtbare te zoeken. 

Opstaan is een bewuste keuze, een engagement. Dat was zo voor Jaïrus’ dochter en dat is zo voor ons. Niet één keer, maar telkens weer worden we uitgenodigd om terug op te staan wanneer we bij de pakken zijn gaan zitten. Daar mogen we de Heer terecht hoog om prijzen!

19 juni 2024

Slapen in de orkaan (22-23 juni 2024)

In storm en ontij zijn we alle controle kwijt. Het is beangstigend om aan het toeval te worden overgelaten. Op God kunnen we altijd steunen. Het allerbelangrijkste in het leven van een christen is te weten dat de Heer altijd nabij is.

  • Voor de lezingen van deze zondag: klik hier.

Reisproblemen

“Laten we het meer oversteken”, stelt Jezus voor aan zijn leerlingen. De menigte wordt weggestuurd. Ze varen met andere boten het meer op. (Marcus 4, 35-36) Een idyllisch tafereel. De verkondiging van Jezus brengt veel toehoorders bijeen. Ze luisteren aandachtig naar wat Hij hun te vertellen heeft. Het is tijd om verder te reizen, naar een nieuwe plek, naar een nieuw publiek. De verkondiging van Jezus is een tocht, een leven van onderweg zijn.

Maar op het meer steekt er een hevige storm op en de golven beuken tegen de boot, die stilaan onderloopt. Jezus ligt achterin de boot vredig te slapen. Hij maakt zich nergens zorgen over, behalve misschien de halsstarrigheid van koppige farizeeën en Schriftgeleerden. De orkaan boeit Hem niet. De leerlingen maken Hem in paniek wakker en vragen verbaasd: “Meester, we vergaan! Maak je je geen zorgen?”

Enkele van de apostelen zijn immers ervaren vissers en kennen het meer van Galilea heel goed. Zelfs zij maken zich zorgen: dit is niet zomaar een storm. Het diepe meer ligt in een vallei tussen heuvels, waaronder de Golanhoogten. De warme vochtige lucht boven het meer contrasteert met de droge frisse lucht boven de hoogvlakten. Dagelijks steekt een stevige bries op in de namiddag, maar soms ontstaat er een hevige storm. De wind kan dan lelijk huishouden en een klein bootje heeft weinig verweer tegen de hoge golven.

Rembrandt

Dat moment wil Rembrandt Harmanszoon van Rijn (1606-1669) in beeld brengen. ‘Christus in de storm op het meer van Galilea’ is in olieverf op doek geschilderd in 1633. Het is geen gigantisch groot werk.


Rembrandt van Rijn is één van de belangrijkste Hollandse meester van de 17e eeuw. Zijn werk behoort tot de barok. Dit werk maakt deel uit van een reeks van dramatische, contrastrijke Bijbelse en mythologische taferelen, een artistieke poging om de faam van Rubens te overtreffen.

Voordat hij in Amsterdam woont, reist hij erheen vanuit Leiden met een zeilboot: een zeiltocht over het Haarlemmermeer die een hele dag duurt, of met tegenwind zelfs twee dagen. In Rembrandts tijd is het nog een uitgestrekte watervlakte waar het ook flink kan stormen. De bijnaam ‘de waterwolf’ is niet toevallig ontstaan. Het is best mogelijk dat het sinds 1852 drooggemaakte Haarlemmermeer model heeft gestaan voor dit schilderij.

Licht en duisternis

Dit is overigens het enige zeezicht dat Rembrandt ooit schildert. De golven beuken krachtig op de romp van het schip. De houten constructie staat op barsten. De zeilen dreigen los te slaan en het bootje helt vervaarlijk over. Een deel van de bemanning tracht het schip te redden. Daaronder bevindt zich trouwens Rembrandt zelf: hij grijpt hij een touw en houdt zijn muts stevig vast. Zij staan in het licht. De overige bemanning is in schaduw gehuld en heeft zich rondom Jezus geschaard, op wie hun hoop is gevestigd.

De leerlingen in de duisternis van de storm zien geen uitweg. Enkele lieden trachten het zeil en de mast te herstellen: zij staan in het licht. Deze scherpe clair-obscurcontrasten gebruikt Rembrandt vaak, om zo de toeschouwer in de voorstelling binnen te voeren. De compositie verwerft meer dramatiek. Meer dan Pieter Paul Rubens focust Rembrandt zich op het menselijk drama.

Dit werk is in 1990 in Boston samen met twaalf andere kunststukken gestolen uit het museum: de grootste nog steeds onopgeloste kunstroof in de geschiedenis van de Verenigde Staten. Het museum toont nog steeds de lege lijsten van de schilderijen op hun oorspronkelijke plaats. Rond het werk hangt niet enkel inhoudelijk, maar ook feitelijk een sluier van mysterie en verwarring.

Gjertson

Aan Rembrandt meesterwerk over de storm wil ik een tweede werk koppelen dat de weergekeerde rust in beeld brengt nadat Jezus gewekt is. Hij berispt de wind en tegen de zee zegt Hij: “Zwijg! Wees stil!” Meteen gaat de wind liggen en is het meer weer kalm. (Marcus 4, 37-39) Daarna vraagt Hij teleurgesteld aan de leerlingen: “Geloven jullie nog steeds niet?” (Marcus 4, 40b)

© Stephen Gjertson Art

Stephen Gjertson (°1949) schildert in 2011 in olieverf op doek het werk ‘Rustig, wees stil’. De kunstenaar heeft mee de klassiek-realistische stijl ontwikkeld in de Verenigde Staten. Het schilderij zou een foto kunnen zijn, zo fijn en realistisch wordt alles in beeld gebracht.

Wie is Hij?

De donkere wolken hangen nog rondom de boot, maar waar ze varen, klaart het op en is het meer rustig geworden. De zon breekt zelfs door, maar in de verte vallen er aan weerszijden nog regenbuien uit de wolken en zien we het bliksemen. De storm is tot bedaren gekomen, maar verdwenen is hij niet. 

Jezus draagt een rode mantel en heeft zijn armen wijd open gespreid. Het verbeeldt Jezus' berisping waarmee Hij de storm en de golven verjaagt, maar het is tegelijk een allusie op de kruisiging. Jezus is van de toeschouwer weg gekeerd: we zien zijn rug. Hier is het Goddelijke in Jezus aan het werk. De leerlingen zijn met stomheid geslagen.

Zo komen we aan het einde van dit korte evangeliefragment. De leerlingen worden bang, wellicht nog angstiger dan tijdens de storm. Jezus spreekt het water toe alsof het een boze geest is, en het water gehoorzaamt. “Wie is Hij toch?”, vragen de leerlingen zich af. De wind en het meer gehoorzamen Hem!

Job en wij

Aan Job geeft de Heer het antwoord eigenlijk al op deze vraag: “Waar was je toen de zee haar poorten beukte, onstuimig los wilde breken uit de moederschoot; toen Ik haar kleedde in wolken en hulde in windels van wolkenslierten; toen Ik haar paal en perk stelde, de poort vergrendelde en zei: Tot hier en niet verder, hier breken uw trotse golven?” Het antwoord op de vraag van de apostelen luidt: ‘Jezus Christus is de Heer!’ (Filippenzen 2, 9-11) Vandaar ook de kruisigingshouding in het tweede schilderij (Filippenzen 2, 8). De Mensenzoon voorspelt het lijden waarlangs Hij ons bevrijdt uit de macht van de dood. (Marcus 8, 31 en 9, 31 en 10, 33-34)

In ons tastend zoeken om God trouw te zijn en steeds toegewijd te blijven aan zijn Boodschap, ontmoeten we bij momenten diepe onzekerheid. Soms ervaren we standvastigheid, maar onbekommerd zijn we nooit. Het kan soms zwaar onweren in ons leven en in ons geloof. Overmoed in rustig water kan nefast zijn bij zwaar weer. Nee, waakzaamheid is geboden. Nooit laat de Heer ons alleen, wanneer wij oprecht in Hem geloven. Het zal ons niet vrijwaren van tegenslagen, maar we zullen in Hem een onvoorwaardelijke steun en een kracht vinden. 

Zo klein en nietig als we ons voelen te midden van natuurgeweld, zo rustig en zeker mogen we ons weten in de Heer. In angst en onzekerheid, bij twijfel en verdriet vinden we rust bij Hem. Toch is het niet altijd vanzelfsprekend. Slapen in de orkaan, is het een mens gegeven?

12 juni 2024

Groeien en bloeien (15-16 juni 2024)

Jezus vraagt zich luidop af waarmee Hij het Koninkrijk van God het beste kan vergelijken. De oren worden gespitst na deze opmaat. De Mensenzoon zoekt in zijn Goddelijke kennis en inzicht naar een herkenbaar beeld. Maar wat volgt, ligt niet in de lijn van de verwachtingen. Er wordt namelijk geen hemelconstructie verbeeld die je je zou kunnen voorstellen. Hij omschrijft geen ruimte of locatie, en al zeker geen paradijselijk weelde. Er wordt geen zekerheid aangeboden, en dat is wat we zo vaak zoeken, vanuit een houding van hebben en houden, van overijverig zoeken naar standvastigheid.

  • Voor de lezingen van deze zondag: klik hier.

Klein

Wat Jezus als beeld aanbrengt, is groei, en wel vanuit het allerkleinste begin. Het Rijk Gods lijkt dus vooral een ingesteldheid, een houding, een engagement te zijn, en geen aanwijsbare plaats. Jezus maakt de vergelijking met een piepklein zaadje van een mosterdplant, dat een grote struik wordt. (Marcus 4, 31-32)

Het Koninkrijk van God ontspruit en groeit in ons geloof. Het vindt een voedingsbodem in ons hart, in het diepste van ons bestaan: geen extern toevluchtsoord, maar een dynamiek die binnen in ons menszijn ontstaat en toeneemt.

Kennelijk is het Rijk Gods wel al aan de leerlingen onthuld, maar de toehoorders krijgen enkel gelijkenissen aangeboden. (Marcus 4, 11-12 en 34) Wat heeft Hij dan gedeeld met de leerlingen, dat niet in de evangeliën staat? Of heeft Hij het gewoon voorgeleefd, Hij die de ultieme voedingsbodem is van het geloof?

Groei

Het beeld van groei vanuit een nieuw begin horen we ook trouwens ook door de profeet Ezechiël verkondigen. Een twijgje zal geplant worden op de hoogste berg van Israël en het zal een grote ceder worden. (Ezechiël 17, 23-24) We horen hier meteen ook Jesaja’s prediking meeklinken, over de telg uit de stronk van Isaï. (Jesaja 11, 1) Groei is geen nieuwe gedachte bij Jezus, het is de kerngedachte van het geloof in God. Men vergeet het helaas al te vaak. Daarom is Jezus gekomen: om ons te verduidelijken dat geloof geen zaak is van regeltjes en uitwendigheden, maar van innerlijke groei.

De profeten en ook Jezus hebben het niet over groei uit het niets, maar gevestigd op de traditie. Het mosterdzaadje is afkomstig van een vorige plant. Bij Ezechiël zal een twijg worden geplant op Sion, de Goddelijke berg, die door koning David werd veroverd op de Jebusieten. (Ezechiël 17, 23) Er begint bij Jesaja een kwetsbare, menselijke nieuwheid, geen gewelddadige revolutie. (Jesaja 53, 2) Ook Paulus beschrijft dit nieuw begin, maar aan de overzijde van Jezus’ komst op aarde, na zijn dood en verrijzenis: ‘Het oude is voorbij, het nieuwe is al gekomen’, schrijft hij. (2 Korintiërs 5, 17)

Levenslang leren

Ons geloof is een levenslange ontwikkeling. Het begint niet groots en allesomvattend. Bij een bekering wordt in grote overmoed soms gedacht van wel. Bekering is overigens geen eenmalige ommekeer, maar een terugkerend gebeuren, bij iemand met een levend geloof wel te verstaan. We raken soms verdwaald. We voelen ons dan ver van de Heer weg.

Dat is van alle tijden: de profeten spreken tot het Volk van God en roepen hen op om terug naar de Heer te komen. (Jesaja 31, 6 en 45, 22 - Jeremia 3, 1) Deze onfortuinlijke toestand kan tegelijk de aanleiding zijn tot een dieper en juister inzicht in God en zijn Boodschap. (Job 40, 4-5 - Jona 2, 3 - Handelingen 2, 1-12)

Dynamisch

Zoals de mosterdplant groeit ons geloof en blijft het zich verhouden tot de elementen, tot wat erbuiten gebeurt, in het dagelijks leven. Geloven is geen statisch gebeuren: het is geen ‘statuut’ maar een levenslange opdracht. Het is van Godswege een bijzonder teken van waardering voor ons menselijk bestaan. Met mensen gaat God een Verbond aan, niet met heiligenbeelden. Met mensen die gaven en talenten hebben maar ook fouten maken. Het zijn mensen die God mogen prijzen, verheerlijken en dankzeggen. God hoopt dat wij groeien en bloeien in zijn Schepping.

04 juni 2024

De Kerk, een familie? (8-9 juni 2024)

Soms horen we een evangeliefragment waar we ons best ongemakkelijk bij kunnen voelen. Jezus kan soms scherp uit de hoek komen. Dat is doorgaans geen toevallig neveneffect, maar duidelijk bedoeld. Als het over essentiële zaken gaat, wil Jezus ons wel eens choqueren, dan luisteren we aandachtiger. Zo ook wanneer Hij zich plots luidop afvraagt wie zijn moeder en zijn broers zijn. Dan is iedereen goed wakker geschud.

  • Voor de lezingen van deze zondag: klik hier.

Moeder en broers

De moeder en de broers van Jezus komen naar Hem toe, maar Hij is in huis en het is druk rondom Hem. Ze laten iemand tot bij Jezus gaan om Hem te halen. We blijven even heel dicht bij de Griekse vertaling voor de volgende veelzeggende drie verzen:

Hij geeft als antwoord: “Wie zijn mijn moeder en mijn broers?” Nadat Hij heeft rondgekeken naar de mensen in een kring om Hem heen, zegt Hij: “Ziehier mijn moeder en mijn broers!” “Wie zal doen wat God verwacht, die is mijn broer, mijn zus en moeder.” (Marcus 3, 33-35)

Geboden

Deze uitspraak doet Jezus bij Marcus in het begin van zijn verkondiging. Hij heeft enkele verzen geleden zijn leerlingen aangesteld. Jezus legt hier de basis van wat Hij verderop nog vertellen zal.

In de tien geboden klinkt het heel duidelijk: ‘Toon eerbied voor uw vader en uw moeder.’ (Exodus 20, 12a en Deuteronomium 5, 16a) Legt Jezus het gebod naast zich neer? Wijzigt Hij de geboden, die door zijn Vader aan het volk zijn gegeven als belangrijkste richtlijn? Hoegenaamd niet. Zijn moeder en zijn broers doen wat God van hen verlangt. Ze zijn en ze blijven dus zijn moeder en broers in de Heer. Jezus bouwt bewust de spanning even op bij de toehoorders, opdat hun gehoor op scherp zou staan.

Familie

Eigenlijk kan je stellen dat Jezus zijn volgelingen, die oprecht het Woord overwegen en in daden omzetten, beloont met een familieband. Dat is overigens geen nieuw gegeven. Wanneer je God je Vader mag noemen, dan ben je de facto al een kind van God en zijn je medegelovigen je broers en zussen. (Matteüs 5, 47-48 en 6, 6-15) Bijgevolg is de christengemeenschap één grote familie, niet alleen verbonden met dezelfde Vader, maar in dat geloof ook aan elkaar verwant. Het is voor de volgelingen van Jezus echter een totaal nieuw concept.

Bij Marcus komt het beeld van God als Vader weinig voor. De Vader komt aan bod in een voorafbeelding van de terugkomst van de Mensenzoon in heerlijkheid, samen met zijn Vader (Marcus 8, 38) en in de waarschuwing dat die terugkomst onverwacht zal zijn.(Marcus 13, 32) Jezus draagt zijn leerlingen op om vergiffenis te schenken aan wie hen heeft misdaan, vooraleer te bidden: alleen dan kan de Vader hen vergeven (Marcus 11, 25) Tenslotte bidt Jezus in Getsemane tot ‘Abba Vader’. (Marcus 14, 36) Bij de andere evangelisten is het Vaderbeeld veel uitdrukkelijker aanwezig. Toch is deze passage over de moeder en broers van Jezus, samen met de voorgenoemde perikopen, een duidelijke referentie naar de geloofsgemeenschap als familie bij Marcus.

Eenheid

In een familie kan wel eens ruzie ontstaan. Broers en zussen kunnen in onmin leven, maar dat is uiteraard niet de bedoeling. Je hoort dan ook mild te zijn en vergevingsgezind wanneer een broer of zus in de Heer je onheus heeft behandeld. (Matteüs 18, 21-22) De Vader wil dat allen één zijn, zoals de Zoon en de Vader één zijn. (Johannes 17, 20-23) Dat moet de christengemeenschap typeren: het streven naar onderlinge samenhorigheid.

Daartoe worden we opgeroepen: om ons allen te kleden in de liefde, dat is de band die u tot een volmaakte eenheid maakt. (Kolossenzen 3, 14) De Wereldkerk is dus één grote familie, die wijd verspreid is, maar zich in gebed en gezindheid met elkaar verbonden moet weten. In onenigheid doet ze tekort aan deze opdracht. In liefde verenigd, doet ze de wil van de Vader. We zijn geroepen om de vrede te bewaren onder elkaar. (Marcus 9, 50)

Wie kan ons op weg helpen? Paulus schept klaarheid: ‘Span u in om door de samenbindende kracht van de vrede de eenheid te bewaren die de Geest u geeft.’ (Efeziërs 4, 3) De Geest van God, die elk van ons inspireert, de Trooster en Helper van Godswege: Hij stuurt ons en zet ons aan tot eenheid, Hij verbindt alle gelovigen. Daarom is de heilige Geest zo belangrijk in ons geloof. Hij maakt ons één.