Het leven kent hoogten en laagten. Die laagten kunnen soms onoverkomelijk diep zijn of lijken. Ons bestaan is tasten en zoeken. Gelukkig mogen we hulp verwachten van de Heer, al houdt dat meteen een levenslange uitdaging in. Het is een kwestie van kiezen: de keuze maken om op te staan en ons te laten optillen, of niet. Dat betekent de vaste grond loslaten en vertrouwen op Hem.
- Voor de lezingen van deze zondag: klik hier.
Opgetild
Tussen de
lezingen door klinkt zondag een bijzonder opgewekte psalm. “Hoog wil ik U prijzen,
Heer, want U hebt mij gered”, zo begint Psalm 30 heel enthousiast. (Psalm 30, 2a) ‘Gered’ kan misschien beter vertaald worden
als ‘opgetild’ (‘dillitani’ in het Hebreeuws: heeft mij opgetild, heeft mij
verheven uit de diepte). De beeldtaal achter dit werkwoord verwijst naar water met een emmer uit de
put ophalen. (Exodus 2, 19, Spreuken 20, 5)
“U hebt mijn rouwklacht in een dans veranderd, mijn rouwkleed weggenomen en mij in vreugde gehuld.” (Psalm 30, 12) De psalmist had intens verdriet, hij ging gebukt onder grote spijt (‘misped’ in het Hebreeuws: rouwen, treuren, een klaaglied zingen). De Heer echter heeft zijn verdriet weggenomen en kennelijk ook de oorzaak ervan. In de plaats kan de psalmist nu dansen (‘machool’ in het Hebreeuws: dans, vreugdedans).
Vreugde
Zo zwaar en log als het verdriet was, zo
groot wordt de blijdschap dat ze in een dans tot uiting wordt gebracht. De
rouwkledij heeft de Heer van de psalmist afgenomen en in de plaats een
feestkleed omgedaan. Merk op: de Heer heeft dit gedaan, niet de psalmist zelf. Het overkomt hem.
We doen een merkwaardige vaststelling: nadat de Heer het rouwkleed heeft weggenomen, bekleedt Hij de mens niet met soberheid en sereniteit. Neen, vreugde mag er zijn: het hoogste gevoel dat we kennen. Geen stilte, maar lofprijzing mag de Heer in ontvangst nemen. We mogen opgetogen en enthousiast tot de Heer komen, met een opgewekte dans uit dankbaarheid. Dit lijken we te hebben verleerd doorheen de tijden in het nuchtere Westen. Dansen doen we in cafés en feestzalen, maar niet in de kerk. Nochtans staat de Heer open voor onze lichamelijke uiting van vreugde, Hij zet de psalmist er zelfs uitdrukkelijk toe aan.
Te laat?
Het contrast met het evangelie van deze zondag is groot: dat begint zonder enig spoor van vreugde. De doodzieke dochter van Jaïrus wordt omringd door wenende mensen. Jaïrus, die een verantwoordelijke van de plaatselijke synagoge is, valt neer voor Jezus’ voeten en smeekt Hem om hulp. (Marcus 5, 22) Het verdriet van de vader is groot: zijn dochter ligt op sterven (Marcus 5, 23a) Maar er is een perspectief van hoop: Jezus kan helpen. Dat weet Jaïrus zeker, hij twijfelt er niet aan. (Marcus 5, 23b)
Een andere verantwoordelijke uit
de synagoge komt echter melden dat Jaïrus’ dochter gestorven is en dat het geen
zin heeft om Jezus nog langer te storen. (Marcus 5,
35) De grens voor een wonder is klaarblijkelijk overschreden volgens de
man. Het is te laat. Zelfs Jezus kan nu niets meer doen, lijkt de conclusie.
Geloof
Jezus geeft de verantwoordelijke echter ten antwoord: “Wees niet bang, maar geloof.” Enkel Petrus, Jakobus en diens broer Johannes mogen Hem volgen tot bij Jaïrus’ dochter. (Marcus 5, 37) Hij wil er geen spektakel van maken. Jezus doet een merkwaardige vaststelling: het meisje slaapt, ze is helemaal niet dood. (Marcus 5, 39b) De wendende aanwezigen bij het meisje lachen Jezus uit, een contradictio in terminis. Is hun verdriet wel oprecht, of is het inderdaad onnodige drukdoenerij? (Marcus 5, 39a)
Jezus stuurt hen weg en haalt Jaïrus en zijn vrouw er bij. Hij neemt de hand van het meisje vast en zegt: “Talita koemi”, wat wil zeggen: “Meisje, Ik zeg je: sta recht”. (Marcus 5, 41) En dat doet het meisje ook terstond. Iedereen is verbijsterd.
Tot slot doet Jezus nog drie
zaken die niet onbelangrijk zijn. (Marcus 5, 43-6, 1) Ten eerste
draagt Hij iedereen op om hier niet over te spreken. We kunnen ons de vraag stellen hoe effectief zijn vraag is geweest. Verder vraagt Hij om het
meisje te eten te geven. Ze mag haar ziekte achter zich laten en aansterken, ze is lichamelijk hersteld. Tenslotte doet Jezus nog iets merkwaardigs: Hij vertrekt. Jezus blijft er niet om
een lange uitleg te verschaffen of om de honneurs waar te nemen. De
verkondiging heeft immers niets van doen met beroemdheid verwerven en de kern van het verhaal is niet de genezing. Deze tussenkomst toont de Liefde van de Vader in de hemel en zijn Rijk dat op
aarde al tot stand kan komen.
Opstaan
Jezus doet de dochter van Jaïrus opstaan uit de donkere leegte net zoals de Heer in de psalm de mens optilt uit de put. Dat is wat God doet: ons bijstaan en ons uit de verlatenheid optrekken en verheffen. Zo heeft God ook Jezus uit het graf doen verrijzen. Eeuwig leven, dat is leven in het Koninkrijk van God. Niet ver weg in tijd of ruimte, maar vanaf hier en vanaf nu.
Jezus geeft
het meisje de gelegenheid om op te staan en het meisje gelooft in zijn kracht.
Zo wordt ook ons de kans gegeven om angst, onzekerheid en verdriet te ontstijgen. Als we maar
geloven in de Heer, die ons de mantel van de eeuwigheid
wil omslaan en ons wil toelaten in de eeuwigheid die bovenmenselijk is. Bij
Jaïrus’ dochter maakt Jezus duidelijk dat er zoveel méér mogelijk is wanneer we
geloven in Hem.
Let wel: de dochter is niet dood, niet in de ogen van Jezus. De opstanding uit de dood is pas aan de orde wanneer Jezus zichzelf opoffert voor ons allen. Alhoewel: Lazarus is hierop de enige uitzondering. (Johannes 11, 1-44)
Vragen
Er blijven enkele
vragen nazinderen. Waarom denken de omstaanders toch dat het meisje al dood is?
En waarom ziet enkel Jezus dat het helemaal niet klopt? Zouden de omstaanders
misschien willen dat het allemaal voorbij is? Hebben ze na hun uitgebreide
weeklacht het gevoel dat het volstaat? Of kijken ze niet ver genoeg, niet
aandachtig genoeg? Zijn zij te veel bezig met hun eigen uiterlijk vertoon?
En waarom
mogen de mensen van Jezus niets vertellen over wat er gebeurd is? Maakt dit deel uit
van het Messiasgeheim? Wil Hij de farizeeën niet te hard tegen de borst stoten,
zo vroeg in zijn verkondiging?
Coda
Sta op. Dat is de slagzin van dit evangeliefragment, en ook van de psalm. Wij zijn geroepen om op te staan en de Weg te gaan, tot voorbij onze eigen inzichten en capaciteiten, tot in de Goddelijke hoogte.
Er wordt wel eens beweerd dat geloven een gemakkelijkheidsoplossing is. Zo zou men de hardheid van het bestaan niet onder ogen hoeven te zien. De bewering is onterecht. Het is juist makkelijker om niet te geloven. Het vergt minder inspanning, zeker in tijden waar het niet evident is om tot voorbij het zichtbare te zoeken.
Opstaan is een bewuste keuze, een engagement. Dat was zo voor Jaïrus’ dochter en dat is zo voor ons. Niet één keer, maar telkens weer worden we uitgenodigd om terug op te staan wanneer we bij de pakken zijn gaan zitten. Daar mogen we de Heer terecht hoog om prijzen!