Niet alle Schriftgeleerden voelen zich bedreigd door Jezus’ Boodschap. In het evangelie ontmoeten we een man met een open geest, die aandachtig naar Jezus luistert en een kernachtige vraag durft te stellen. Hoe hij inpikt op Jezus’ antwoord, maakt het gesprek heel bijzonder. Jezus krijgt de gelegenheid om tot de kern van de blijde Boodschap te komen: een aanleiding om onze oren te spitsen.
Catechismuskaliber
De evangelielezingen van vorige week en deze week horen bij elkaar. Afgelopen zondag hoorden we dat een Schriftgeleerde van opzij luistert naar wat Jezus zegt. Hij stapt naar Jezus toe en stelt Hem een vraag van een stevig catechismuskaliber: “Wat is van alle geboden het belangrijkste gebod?” (Marcus 12, 28c)
Is het een strikvraag? Wil hij Jezus op de proef stellen zoals veel van zijn collega’s? De evangelist geeft aan dat het niet het geval is. De Schriftgeleerde merkt dat Jezus correcte antwoorden heeft gegeven aan enkele Sadduceeën die vragen stelden, hoewel zijn hem wél opzettelijk uitdaagden. (Marcus 12, 28b)
Dubbelgebod
Jezus antwoordt stellig: “Het voornaamste is: ‘Luister, Israël! De Heer, onze God, is de enige Heer; heb de Heer, uw God, lief met heel uw hart en met heel uw ziel en met heel uw verstand en met heel uw kracht.’ En daarna komt dit: ‘Heb uw naaste lief als uzelf.’ Er zijn geen geboden belangrijker dan deze.” (Marcus 12, 29-31) Zijn samenvatting noemen wij het dubbelgebod van de Liefde. (Deuteronomium 6, 5 en Leviticus 19, 18) Wie aandachtig leest, merkt meteen dat Jezus zich niet laat inperken tot wat de Schriftgeleerde vraagt. God past niet in één gebod.
De Schriftgeleerde, die geen naam krijgt, antwoordt: “Inderdaad, Meester, wat U zegt is waar.” (Marcus 12, 32b) Dat is meteen duidelijke taal. Een naam kennen we niet van de Schriftgeleerde, wel vernemen we dat hij verstandig is en niet ver weg is van het Rijk Gods. Daarna zegt niemand nog iets: een krachtige, inspirerende stilte nadat alles is gezegd.
Dichtbij
Jezus lijkt hier aan te geven dat we het Rijk Gods kunnen naderen: dat we door juiste daden en gedachten, die in de lijn van Gods Boodschap liggen, toenadering kunnen zoeken tot het Rijk Gods. De verstandige Schriftgeleerde is er niet ver vandaan (‘oe makran’ in het Grieks: niet ver). Jezus geeft hem en de toehoorders hier mee dat je met een gelovige levenswandel nadert tot het Rijk Gods, hier op aarde. Het Rijk Gods is naderbij dan we soms denken, zo blijkt.
Pas op
Vervolgens, in het evangelie van deze zondag, stelt Jezus het contrast scherp tussen de verstandige Schriftgeleerde van zonet en bepaalde van zijn collega’s en andere religieuze vooraanstaanden die een veel te groot zelfbeeld hebben: “Pas op voor de Schriftgeleerden die zo graag in dure gewaden rondlopen en eerbiedig begroet willen worden op het marktplein, en een ereplaats willen in de synagogen en bij feestmaaltijden: ze verslinden de huizen van de weduwen en zeggen voor de schijn lange gebeden op.” (Marcus 12, 38-40)
Jezus heeft het niet op holle uiterlijkheden, op inhoudsloos gedoe. In God geloven is geen gemakkelijke weg ten hemel, en evenmin een investering voor het ego hier op aarde. God laat zich niet voor ambitieuze karren spannen.
God, de ander en ik
Wat is dan een goede grondhouding? Hier klinkt een poging: denken en voelen, spreken en handelen (of: geloven en leven) vanuit het hart, dat liefdevol naar God gericht is, en van daaruit je naasten liefhebben en jezelf respecteren. Dat laatste uit zich nooit in overcompensatie: zelfzucht, heerszucht en eerzucht staan immers haaks op zelfrespect. Het zijn verkeerde reacties die vertrekken vanuit een verstoord zelfbeeld.
Wie zelfbewust in Gods Boodschap gaat staan, mag zich gesterkt en gesteund weten door God. Alleen wie zichzelf liefheeft, kan ook een ander liefhebben. Jezus verkondigt geen zelfverachting. Dat is een misvatting die al te vaak in een christelijke discours binnensluipt. Hij draagt ons op om evenwichtig in onszelf te staan - we zijn immers door God geschapen - en van daaruit onze naasten te helpen.
Ruimer dan ethiek
Deze passage wordt vaak gelezen als een ethisch verhaal. Sinds het modernisme hebben we in de Kerk de gewoonte ontwikkeld om vanuit een ethisch perspectief te lezen en te verkondigen. Dat is concreter en duidelijker. Het is vooral tastbaar. God liefhebben is echter niet in te perken tot het tastbare.
Het dubbelgebod van de Liefde is niet louter een ethische uitspraak: ‘doe goed voor anderen, dan doe je goed voor God’. In eerste instantie is dit een spirituele omschrijving. In het dubbelgebod van de liefde staan niet onze handen en voeten centraal, maar ons hart, onze ziel, ons verstand en onze kracht. We mogen de allesomvattende Liefde niet herleiden tot een gewetenskwestie: ze is zoveel ruimer. Het Rijk Gods is geen beloning voor ‘flinke jongens en meisjes’. Dat is een pijnlijke simplificatie.
In de eerste plaats nadert een christen het Rijk Gods door een intense, dankbare, doorleefde spiritualiteit, vanuit een diepe dialoog met God en van daaruit met zichzelf en met anderen. Die spiritualiteit zal zich uiteraard uiten in ethisch handelen, maar er zit zoveel méér gebundeld in het dubbelgebod van de Liefde. Misschien is deze gedachte wel wat bezinningstijd waard.