De leerlingen ontmoeten Jezus opnieuw na zijn dood en verrijzenis. Het is een mooi moment, een verhaal van herkenning en van stille vreugde. Hoewel Jezus niet meer onder hen aanwezig is de hele tijd, maakt Hij hun duidelijk dat Hij hen niet in de steek zal laten. Een nieuwe nabijheid en een nieuw geloof krijgen vorm. Ook ons geloof is gevormd door die verhouding van afstand en nabijheid.
- Voor de lezingen van deze zondag: klik hier.
Herkenning
Enkele leerlingen, waaronder Petrus en de beminde leerling, zijn bij het Meer van Tiberias. (Johannes 21, 1) In alle vroegte gaan ze vissen. Ze hebben hun eerdere beroep terug opgenomen. Het is een ambacht, met ervaring die van generatie op generatie wordt doorgegeven. Toch vangen ze dit keer niets. (Johannes 21, 3) Petrus is teleurgesteld. Een Man staat aan de oever van het meer. De leerlingen herkennen Hem niet. (Johannes 21, 4) ‘Gooi het net uit aan de rechterkant van het schip,’ roept Hij, ‘dan lukt het wel.’ En dat doen ze. In hun net zit meteen zo veel vis in dat ze het niet meer omhoog kunnen trekken. (Johannes 21, 6)
En dan zegt de beminde leerling tegen Petrus: ‘Het is de Heer!’ (Johannes 21, 7a) Het is al de derde keer dat Jezus aan de leerlingen verschijnt nadat Hij uit de dood is opgestaan. (Johannes 21, 14) En toch herkennen ze Hem niet meteen. De leerlingen zijn niet radeloos op zoek om in alles en iedereen de Heer te herkennen. De nuchtere vissers houden het bij het tastbare. Jezus heeft een teken nodig om zich kenbaar te maken. Hij spreekt in hun eigen taal, en in de symbolen die Hij hun heeft geleerd.
Brood en vis
Jezus maakt zijn aanwezigheid heel tastbaar. Hij zegt tegen hen: ‘Kom, eet iets.’ (Johannes 21, 12a) Een geest of spookbeeld eet niet. Jezus komt als mens onder hen aanwezig. Hij neemt vervolgens het brood en geeft hun ervan, en Hij geeft hun ook vis. (Johannes 21, 13) Dat is geen toeval natuurlijk. De leerlingen denken meteen terug aan het wonder van de broden en de vissen. (Johannes 6, 1-15) En aan de dag erna, toen Hij uitgelegde: “Het brood van God is het brood dat neerdaalt uit de hemel en dat leven geeft aan de wereld.” (Johannes 6, 33) Toen vroegen ze heel enthousiast om van dat brood te mogen ontvangen. (Johannes 6, 34) Het was echter nog te vroeg: Hij was nog onder hen aanwezig. Maar nu breekt de tijd aan. Dat hemels brood dat alle honger stilt, dat is het geloof in Jezus Christus. (Johannes 6, 35) Dat ontvangen ze van Hem.
Het vernoemen van de vissen bevestigen dit. Het Griekse woord voor vis is ‘ichthus’. Dit woord wordt gebruikt in de vroeg-christelijke traditie als acroniem. De eerste letters van de korte geloofsbelijdenis ‘Jezus Christus is Gods Zoon en Redder’ (Ièsoes Christos Thèjoe Hwieos Sootèr) vormen samen het woord ‘ichthus’. Zo ontvangen de leerlingen de basis om de verkondiging aan te vatten en de Kerk te stichten: het geloof in Jezus Christus, de verrezen Messias en Zoon van God.
Vreugde
In psalm 30 klinkt grote vreugde: “U hebt mijn klacht veranderd in een vreugdedans, mijn rouwkleed weggenomen, mij in vreugde gehuld.” (Psalm 30, 12) Dat moeten de leerlingen hebben ervaren op dat moment van herkenning met dat overvolle net in hun handen. Ze hebben de Heer voorheen al twee keer gezien. Dat neemt niet weg dat ze de tijd als volgelingen op weg naar Jeruzalem enorm missen. Toen was Jezus altijd bij hen.
Hij had echter voorzegd wat zich nu ontplooit: “Werkelijk, Ik verzeker jullie, je zult huilen en weeklagen, terwijl de wereld blij zal zijn. Je zult bedroefd zijn, maar je verdriet zal in vreugde veranderen.” (Johannes 16, 20) Ze wisten dat Jezus’ tijd op aarde niet eindeloos zou duren: “Nog een korte tijd is het licht bij jullie.” (Johannes 12, 35a) Maar begrepen ze toen wel wat Hij zei?
Aarzeling
De leerlingen zijn verwonderd, letterlijk. Ze gaan volledig op in deze wonderlijke aanwezigheid van Jezus. Er heerst een sereniteit: dit moment is ongewoon, onverklaarbaar en uniek. Er hangt een heiligheid in het relaas. De evangelist vermeldt dat geen van de leerlingen aan Hem durft te vragen wie Hij is. Of beter gezegd misschien: óf Hij het is. Ze begrijpen dat het de Heer is, maar niemand zegt het luidop of durft te vragen om bevestiging. (Johannes 21, 12b) Het teken spreekt voor zich. Tekenen behoeven geen uitleg: ze spreken voor zich. Tegelijk is het toch een bevreemdende ervaring.
Maar weldra...
Weldra zullen ze uitdrukking geven aan het volgende vers van psalm 30: “Mijn ziel zal voor U zingen en niet zwijgen. Heer, mijn God, U wil ik eeuwig loven.” (Psalm 30, 13) Maar nu nog niet. Het sterven van Jezus staat nog op hun netvlies gebrand. Het verdriet en de angst zijn nog te groot. En ze moeten nog groeien in het geloof dat Hij daarna uit de dood is opgestaan. Daarom verschijnt Jezus ook verschillende keren in de tijd tussen Pasen en Hemelvaart. Geloof vraagt tijd en geduld. En herhaling.
Maar stilaan zullen ze een stem geven aan de engelen van Openbaring: “Het Lam dat geslacht is, komt alle macht, rijkdom en wijsheid toe, en alle kracht, eer, lof en dank.” (Apokalyps 5, 12) Dat is voor Pinksteren. Daar zijn we nu nog niet aanbeland. De tijd is nog niet rijp.
Laten ook wij deze tijd tussen Pasen en Pinksteren benutten om ons geloof in Pasen en de verrijzenis te verdiepen. Zeker, het zijn voor ons, mensen, moeilijk vatbare gebeurtenissen. Maar in ons geloof ligt juist daar het begin van spiritueel en theologisch inzicht. Het gaat immers over het fundament van ons christelijk geloof. Dat verdient onze aandacht, telkens weer. Laten wij durven te vragen aan God wie Hij is om te groeien in geloof.