We verschillen allemaal van elkaar, maar we zijn wel gelijkwaardig. In Christus is geen mens ook maar één fractie meer waar dan een ander. Dat is een fundamenteel-christelijk beginsel. Toch komt dit maar zwakjes uit de verf in de praktijk, nu én vroeger. Hoe zou dat komen? En wat zou dan doorslaggevend zijn hier op aarde om iemand meer waarde toe te kennen?
- Voor de lezingen van deze zondag: klik hier.
Doopsel verbindt
Door het doopsel dat we ontvangen hebben en dat we dag aan dag gelovig bevestigen, zijn we verenigd in Christus. (Galaten 3, 26-27) Het doopsel is niet enkel een persoonlijk sacramenteel merkteken, het impliceert ook een verbinding met alle andere gedoopten, met alle volgelingen van Christus die dat engagement in het sacrament hebben bestendigd: wie ook, waar ook ter wereld. Het doopsel maakt ons allen tot kinderen van God.
We zijn gelijkwaardig in het doopsel. Onder de hoede van Christus is niemand meer waard dan iemand anders. Ongelijkwaardigheid zou immers impliceren dat sommigen belangrijker zijn en dichter bij God zouden staan. Er is dus geen slaaf meer of vrije, geen man of vrouw. (Galaten 3, 28-29) Niet dat ons onderscheidt mag onze identiteit ten diepste bepalen, enkel het feit dat we christen zijn. Het gemeenschappelijk geloof is belangrijker dan de onderlinge verschillen.
Geschiedenis
Er is dus geen enkele rechtvaardiging voor welke vorm ook van klassen- of standenkerk. Jezus geeft nergens aanleiding tot een privilegekerk met ereplaatsen en minderwaardige plekken. Edelman of arme proleet: ze horen naast elkaar te zitten in onze eredienst.
Deze boodschap valt doorheen de geschiedenis echter zelden goed bij de goegemeente, de elite en de kerkelijke hiërarchie. Dit principe lijkt steeds weer haaks te staan op onze maatschappelijke rangorde. De tijden zijn veranderd: de klassieke orde van adel tot arm heeft plaatsgemaakt voor een vooruitgangsdenken. Maar daarmee is het onderscheid tussen de welstellenden (in het Engels: de 'haves') en de minderbedeelden (de 'have-nots') staande gebleven. Wie zou zich willen inzetten als er geen beloning tegenover staat?
Maatschappelijke maaksels sluiten lang niet altijd aan bij Christus' Boodschap. Toch is Jezus heel duidelijk: "Wie zijn leven wil redden, zal het verliezen." (Matteüs 9, 24) Dit wordt vaak terecht verbonden aan het lijden om de Boodschap, wat Jezus zelf heeft voorgeleefd. Er zit echter ook een bezitsconnotatie aan vast: wie wil houden wat hij heeft, zal dat zeker verliezen. En ook daarin was Jezus een sprekend voorbeeld.
Vergankelijkheid
Wie verworven welstand, macht en eer in stand wil houden, is bij Christus niet aan het goede adres. Sterker nog: het zal voor rijken veel moeilijker zijn om het Rijk Gods te bereiken. (Matteüs 19, 23-24) Als er een voordeel zou zijn, dan ligt dat in het kamp van wie arm is. Dat zegt Jezus heel stellig, tot tweemaal toe zelfs. Merkwaardig dat die verzen telkens zo vlotjes naar de achtergrond zijn verdwenen. We lezen selectief.
Vreemd genoeg haalt de realiteit ons keer op keer in, zij het dan steevast veel te laat. Wie zich als levensdoel vooropstelt om succesvol te worden, ziet niet in hoe vergankelijk het leven is en hoe nietig wij zijn op deze aardkloot. Hoe komt het dan dat we er zo moeilijk in slagen om mekaar als gelijkwaardig te beschouwen in het dagelijks leven? En hoe is het mogelijk dat het zelfs als christengemeenschap zo moeilijk lukt?
Niet glamoureus
Mensen zoeken naar standvastigheid en willen beloond worden voor wat ze bereiken. Mensen willen houden wat ze hebben. Christus volgen, biedt echter geen tastbare zekerheid of standvastigheid. Geloof is geen verzekering tegen schade en tegenslag. Er is wel degelijk een zekerheid in het volgen van Jezus: het Woord van God. Maar dat is niet glamoureus of prestigieus van aard. Het is hemels, niet aards. Transcendent, niet grijpbaar.
De vraag is uiteindelijk wat er belangrijker is. Waar ligt onze prioriteit, los van alle mogelijke vervagende nuanceringen? Misschien moeten we onszelf vooral op dat vlak meer verloochenen om ons kruis op te nemen...