Tijdens de bergrede, de spreekwoordelijke “master class”
die Jezus in het Matteüsevangelie aan zijn verzamelde volgelingen uiteenzet,
spoort Jezus de mensen aan om te bidden. Hij geeft duidelijke instructies en
zegt hoe ze horen te bidden, en hoe ze zeker niet mogen bidden. We hebben het geluk om een inspirerende Schriftpassage te lezen, een prachtig geschenk in de Veertigdagentijd.
- Voor de lezingen van dinsdag 23 februari 2021: klik hier.
Wat hoegenaamd niet in het voordeel werkt, is
een veelheid aan woorden. Lange uiteenzettingen vol mooie woorden en
overvloedige herhalingen hebben geen invloed op Gods verhoring. Je hoeft niet goed ter tale te zijn om verhoord te worden. De Heer weet
immers al wat je nodig hebt (Matteüs 6, 8). Daarna maakt Jezus duidelijk hoe het wel
hoort. Hij bedoelt niet dat we letterlijk maar één gebed mogen bidden,
namelijk het Onze Vader, maar dat we op een bepaalde wijze horen te bidden.
We mogen onszelf beschouwen als kinderen van de Vader.
“Onze Vader in de hemel”. De inleiding van het
gebed is een aanspreking die een totaal nieuwe Godsrelatie beoogt. We mogen
onszelf beschouwen als kinderen van de Vader. God is niet veraf en
onbereikbaar, maar vertrouwd en liefdevol nabij, zoals een vader. Alle
gelovigen zijn bijgevolg ook broeders en zusters. Tussen haakjes: centraal staat
hier het beeld dat we geliefde kinderen zijn (Matteüs 18, 3-4) en het Vaderbeeld
creëert deze symboliek. God kan echter ook als Moeder beschouwd worden, wanneer
het Vaderbeeld bijvoorbeeld teveel obstakels schept, misschien door een traumatisch of
negatief menselijk vaderbeeld. Dit even terzijde.
Jezus moedigt ons niet aan om God als “mijn
Vader” aan te spreken. Het gebed roept door het woord “onze” meteen de
verbondenheid met de hele geloofsgemeenschap op vanaf de aanspreking. We
zijn samen broeders en zusters in de Heer, we zijn het Volk van God.
Het Onze Vader bid je wereldbreed en hemelhoog.
De toevoeging “in de
hemel” geeft aan dat God echter ook onzichtbaar en ongrijpbaar voor ons. Het Onze
Vader bid je wereldbreed en hemelhoog. Met enkele woorden omschrijft Jezus de afstand
en de nabijheid van God: Hij is onze Vader, maar dan in hemel. Meteen wordt
vermeden dat een al te knus godsbeeld zou ontstaan - “ik en mijn godje” -,
waarbij God kneedbaar en tembaar zou zijn. De aanspreking in het gebed is eigenlijk een kernachtige
samenvatting van de realiteit van ons geloof en de complexiteit ervan.
Het is niet vanzelfsprekend om het Onze Vader
te vertalen in het Nederlands. Sinds enkele jaren bidden we daarom een nieuwe
Nederlandstalige versie. Matteüs schrijft in het koinè-Grieks, een soort
volksgrieks. Het Onze Vader is geschreven in de “aorist”: een in het Nederlands
onbestaande vervoegingsvorm die een eenmalige of niet-continue of
niet-vanzelfsprekende gebeurtenis uitdrukt. Meestal betreft het een gebeurtenis uit
verleden, maar in het koinè-Grieks worden gebeden wel vaker in deze
vervoegingsvorm geschreven en verwijzen ze niet naar het verleden. Belangrijk
is dat het ogenblik van de gebeurtenis niet precies bepaald is, zoals het woord
‘ooit’ in het Nederlands uitdrukt: ooit in het verleden of als wens in de toekomst.
Bovendien is het gebed in de bevelende wijs geschreven: “doe dit”. In een gebed
is de bevelende wijs weliswaar eerder een verzoek met aandrang dan een bevel pur sang. Ter informatie: Lucas
neemt het Onze Vader ook op in zijn evangelie, maar dan veel beknopter en niet
in de “aorist” geschreven (Lucas 11, 2-4). Matteüs en Lucas ontlenen de tekst waarschijnlijk uit de Q-bron of Logienquelle, een geschreven verzameling van Christuscitaten.
Laten we ons in het gebed verdiepen,
en daarbij zo dicht mogelijk bij de Griekse tekst blijven van Matteüs’
versie van het Onze Vader.
- Het gebed vangt aan met drie beden over God en hoe
de wereld met Hem om hoort te gaan.
“Uw Naam moet geheiligd worden.” Regels en
gewoontes zijn niet heilig. We moeten er ons niet blind op staren, zoals de
farizeeën dat wel vaak doen. Ook tempels, gebouwen en plaatsen hebben niet de
hoogste heilige status. Allerheiligst is de Naam van God. In zijn Naam zijn we
samengebracht als Volk van God. Wij vernoemen Gods Naam met het grootste
respect. God heiligt ook zelf zijn Naam door zijn grenzeloze liefde en trouw, door
de ultieme voorbeeldfunctie die Hij opneemt en uitstraalt. Aangezien Gods Naam allerheiligst is, mogen we ons niet
richten tot afgoden of vervangidealen, zoals rijkdom, macht of aanzien. Gods
Naam staat daar hoog boven.
“Laat uw koninkrijk komen.” Dat rijk bevindt
zich niet louter ver weg aan het einde van de tijden. Ook hier op aarde wordt
Gods koninkrijk realiteit, in het geloof en in het doen en laten van mensen.
Dit koninkrijk realiseert zich nu én in de eeuwigheid.
“Laat uw wil gebeuren (uw wil moet gebeuren),
in de hemel en op aarde.” Het is helder en klaar: de Wet van God staat centraal.
Het zijn de geboden die Mozes op de berg Sinaï ontving die wij als gelovigen horen na te leven,
samengebald in de twee geboden van de Zoon: je moet God liefhebben, en je
naaste als jezelf (Matteüs 22, 37-40). Terwijl in het Onze Vader de plicht om Gods Wil te
verwezenlijken duidelijk doorklinkt, is er ook een vragend element, aan God
gericht: help ons bij ons menselijk streven.
- Na de beden over Gods Naam, zijn Rijk en zijn
Wil, volgen er vier beden waarin gevraagd wordt om Gods hulp en bijstand aan
ons, mensen.
“Geef ons vandaag het nodige brood (voldoende
brood).” Hier merk je meteen een verschil op met de versie die wij gebruikelijk bidden. Ook de nieuwste versie luidt anders. Wij spreken in deze eerste bede over “dagelijks” brood, maar dat is
een wat wazige vertaling. “Heden” wordt herhaald in het woord “dagelijks”. We
struikelen over het koinè-Griekse woord “epiousion”. Al van in het vroege
Christendom hangt er een zeker mysterie rond dit woord.
Het woord is eigenlijk nergens anders in
teksten teruggevonden. Dit noemen we een hapax (Grieks voor "eenmaal"). Er is een nuance: het is wellicht eenmalig in de Q-bron neergeschreven, en van daaruit gekopieerd door Matteüs en door Lucas. Het probleem is al vrij vroeg in de christelijke
geschiedenis opgemerkt, maar zonder helder antwoord. Dit zijn enkele pogingen:
genoeg voor vandaag (epi tèn: voor de, ousan: vandaag), voldoende om te leven
(epi: voor, ousia: bestaan), voor de dag die komt (epi: voor, ienai: wat komt),
of in dezelfde vertaallijn: voor het rijk dat komt.
Al deze vertalingen houden alvast verband met
de kerngedachte dat we open staan voor Gods genadige gave, dat we ontvankelijk
moeten zijn voor de Goddelijke voorzienigheid. Denk aan het ‘manna’ dat de Heer
in de woestijn schonk aan de hongerige Israëlieten onderweg (Exodus 16). De
honger die men gestild wil zien door God kan zowel fysiek als geestelijk zijn.
De bede is ook een ondubbelzinnige oproep tegen materialisme en egoïsme.
“En laat onze schulden weggaan van ons zoals
ook wij de schulden laten gaan van onze schuldenaren.” “Laten gaan” kan ook
vertaald worden als kwijtschelden of vergeven. Er is een duidelijke voorwaarde
verbonden aan Gods vergiffenis: we moeten zelf onze naasten vergiffenis
schenken. Dat wordt in de verzen 14 en 15, na het gebed, duidelijk herhaald. Onze vergiffenis is overigens onbeperkt in hoeveelheid: tot
zeventig maal zeven maal toe (Matteüs 18, 21-22). Jezus wil ook dat we ons
schuldgevoel niet in brandoffers projecteren en zo iets te gemakkelijk van ons
afzetten. Neen: we moeten onze schuld inwendig ervaren en van daaruit vragen om
vergiffenis.
“En breng ons toch niet binnen in de
beproeving.” Het leven biedt kansen en uitdagingen, maar ook tegenslagen en
trauma’s. Om hier mee om te gaan, mogen we rekenen op hulp van God: Hij is er
voor ons, Hij is het Volk Gods onderweg nabij. Zoals Hij zijn Volk vergezelde
tijdens hun tocht door de woestijn, zo is Hij ook onze Nabije. We mogen Hem ook
om hulp vragen in onze roeping: opdat we vasthouden aan ons geloof, vooral
wanneer twijfel en onzekerheid ons lijken te overwoekeren. Deze bede drukt
eigenlijk de wens uit om God en zijn goedheid niet te vergeten en negatieve
ervaringen niet als beproeving te moeten doorstaan.
“Maar red ons uit het kwade.” Deze laatste bede
klinkt erg zwaar. We vragen hier om bevrijd te worden uit de kluisters van het kwade, om de vrede van Gods
vergiffenis te mogen ervaren. In de Kolossenzenbrief heeft Paulus het over “losscheuren”
of “ontrukken” aan de macht van de duisternis (Kolossenzen 1, 13).
Het is een groot voorrecht voor ons, christenen, om van Jezus zelf een gebed te hebben ontvangen.
Hiermee komen we aan het einde van het Onze
Vader. Het is een groot voorrecht voor ons, christenen, om van Jezus zelf een gebed te hebben
ontvangen. God heeft ons een spirituele rijkdom geschonken langs de Mensenzoon.
In deze Veertigdagentijd, het pad van bezinning op weg naar Pasen, mag dit
gebed niet ontbreken.
Interessante
lectuur hierbij:
Karl
BARTH, Het gebed, Callenbach, 1951.
Online te raadplegen: https://www.karlbarth.nl/gebed-1/3/
Volgende post: donderdag 25 februari. Thema: "Vraag en er zal je gegeven worden", bij het evangelie van die dag.