Psalm 51 is de koningspsalm van de Veertigdagentijd. Daarom wordt hij ook in de eerste dagen van de vasten gebeden, op Aswoensdag en op vrijdag in die week, tussen de eerste lezing en het evangelie door. De psalm is een schuldbelijdenis, of beter: een schuldbekentenis. Het is ook letterlijk een koningspsalm, toegeschreven aan de grote koning David. Hoewel, in deze psalm wordt David zich van zijn kleinheid en menselijkheid bewust. Daar kom ik later nog even op terug. Als je de psalm helemaal doorleest, kan een wat diepere tocht doorheen de woorden bepaalde nuances scherp stellen. De tekstcommentaar is vrij lang geworden. Laat je er niet door afschrikken…
- Online kan je de Nederlandse Bijbelvertaling van 2004 van Psalm 51 hier lezen.
Koning David zit ergens mee. Al in het eerste vers vraagt hij aan God om ontferming: “ontferm U in uw goedheid”. David weet dat God liefde is en goedheid. Hij heeft veel gunsten van Godswege genoten. Hij is immers tot koning gezalfd in Gods naam. Maar kennelijk heeft David zich misdragen, is hij hoogmoedig geworden. Zo direct als de opening stelt hij ook meteen een vraag aan God: “wis mijn overtredingen uit”. Hij vraagt om een nieuw begin waarbij zijn fouten worden uitgewist, zoals krijt op een bord of potloodschrijfsels op papier.
Koning David was hoogmoedig geworden. Hij vraagt om een nieuw begin.
Hij gaat dieper in op de vraag met een
gelijkaardige beeldspraak. David hoopt dat God zijn onvolkomenheden wil “wegwassen”,
niet vaag en oppervlakkig maar letterlijk vertaald uit het Hebreeuws: lang en
uitgebreid. God zal grondig moeten wassen om de storende vlek te kunnen
verwijderen. De vlek zit diep in de weefsels van zijn menszijn. Toch gelooft
David dat God dit kan, als Hij dat wil, maar hij beseft dat het niet
vanzelfsprekend is wat hij vraagt.
David bekent dat hij zijn overtredingen
steeds voor zich ziet, hij wordt er voortdurend mee geconfronteerd. David heeft
last van een knagend geweten. Hier noemt hij zijn misdragingen voor het eerst “zonde”.
Zonde is in onze dagen een beladen begrip.
We leven in de nagalm van een tijd waarin zonde alom tegenwoordig was,
ingedeeld in klassen, met de stem van de duivel binnen luisterbereik. Het
gevolg van dit overbenadrukken, waarover grootouders en overgrootouders nog
spreken, is dat er nu nog moeilijk over gesproken kan worden. “Te” is nooit
goed. We leven in een “moratorium”: een tijd van stilte waarin het begrip
bevroren wordt om de rust te laten weerkeren.
Laten we onbevangen te rade gaan bij David voor duiding bij het begrip zonde. David noemt zonde “doen wat God niet wil”,
het Verbond tussen God en mens schenden. Ieder mens begaat fouten, we zijn
immers mensen. Vanaf onze geboorte hebben we onze zwakheden. David zingt zijn
lied tot God echter niet omwille van een akkefietje. Dat voel je doorheen de
hele tekst. David wil ons hier niet aanzetten tot het systematisch verachten van
onszelf omdat we maar mensen zijn. Hij deelt een diep schuldgevoel na een zware
misstap.
David wil ons niet aanzetten tot het systematisch verachten van onszelf omdat we maar mensen zijn.
Wat is er dan gebeurd? In het eerste vers
wordt gealludeerd op een verhaal dat je in het tweede boek van Samuël kan lezen
(2 Samuël 12). De profeet Natan houdt David een spiegel voor, hij confronteert
de grote vorst met zijn gedrag. Koning David is verliefd geworden op Betseba, de
vrouw van zijn generaal Uria, die vecht aan het oorlogsfront. Betseba wordt
zelfs zwanger van David. David wil dat ze zijn vrouw wordt en laat een bericht overmaken
aan oppergeneraal Joab aan het front: laat Uria sneuvelen in de strijd. Zo
gebeurt het. Hij dacht zich alles te kunnen permitteren als koning. Maar de
mensen morren, ze vinden het een schande. Hoogmoed komt voor de val. Dit
verhaal wordt vaak geïnterpreteerd als een levensles rond overspel. Ten
onrechte, want het verhaal gaat ten diepste over onrecht en het belang van
rechtvaardigheid. Uria is een Hetiet, geen uitverkorene, maar hij is wel
eerlijk en rechtvaardig. David, de koning van het Godsvolk, is echter
onrechtvaardig. Het contrast kan niet groter zijn. Dat is de belangrijkste
levensles waar het hele verhaal rond is opgebouwd. Jammer genoeg leest men
teksten soms bevooroordeeld en gaat men aan de bedoeling van de schrijver
voorbij.
Nu is David een gebroken man, maar als God hem goedgezind is, kan hij weer blij worden.
Terug naar de psalm, vers 7. David vraagt
niet om gewassen te worden. Zijn vraag ligt op een spiritueel niveau.
Daarom vraagt hij om door God besprenkeld te worden met een tak van hyssop. Hij
zal rein worden: dit wassen zal hem witter dan sneeuw maken. Sneeuw vind je
maar weinig in Israël. Zo onbereikbaar schoon kan Davids geweten worden als God
het wil. Nu is hij een gebroken man, maar als God hem goedgezind is, kan hij
weer blij worden.
God, die hemel en aarde heeft geschapen, kan ook Davids hart herscheppen tot een hart dat zuiver is. “Laat de geest in mij vernieuwd worden.”, voegt David aan zijn smeekbede toe, “Gooi mij niet weg, keer mij niet af van uw aangezicht.” (Psalm 51, 10-11)
David smeekt tot God om zijn heilige Geest
niet weg te nemen van hem. De “ruach” in het Hebreeuws, de goddelijke Adem,
komt wel vaker voor in het Oude (Eerste) Testament. De tweede Schriftvers
vernoemt de Geest al, die zweeft over de nog dorre en lege aarde (Genesis 1, 2).
De Geest geeft kracht, doet mensen machtige daden stellen. Profeten vernoemen
de Geest in hun oproep tot bekering (Joël 3, 1-5). Koning Saul raakt zelfs in
een trance en voert een wervelend ritueel uit, door de Geest beroerd (1 Samuël
19, 19-24).
Het vijftiende psalmvers is een vaste waarde in het getijdengebed. Het is een openingsvers dat oneindig veel
vertelt in zo weinig woorden. “Heer, open mijn lippen, en mijn mond zal uw lof
verkondigen.” Als we heel dicht bij de Hebreeuwse tekst blijven, klinkt het:
“Heer, U zal mijn lippen openen en ik zal U loven.” Nu nog niet, nu zit David
nog gevangen in zijn schuld.
Oprechte spijt kan je niet wegschuiven, maar moet je inwendig doormaken.
Het psalmlied eindigt met het belang van
oprechte spijt, die niet weggeschoven kan worden, maar die je inwendig moet
doormaken, opdat je er iets uit zou leren. God vraagt geen dierenoffers, maar “een
gebroken en verbrijzeld hart”. Een sterk beeld. Vergiffenis komt niet vanzelf,
het is Gods geschenk na oprecht berouw.
Dit is één van de mooiste psalmen. Maak je
wat tijd vrij in de komende tijd? Wanneer je tot inkeer komt in de
Veertigdagentijd, neem deze psalm dan ter hand en doorgrond je hart in gebed,
in gesprek met God… Spijt en berouw na een misstap zijn geen uiteindelijk doel. Ze vormen slechts de aandrijving tot een beter, wijzer, oprechter leven. De menselijke zwakte en neiging tot zonde is in het verleden al te vaak een refrein geweest. Niet het schuldbesef hoort centraal te staan in het Christendom, maar vergeving en de wil tot een beter leven. Dat is waar koning David naar verlangt in dit lied.
Volgende post: zaterdag 20 februari. Thema: "Woestijn", bij het evangelie van de zondag.