Jezus trekt met zijn leerlingen weg uit Jericho, richting Jeruzalem. Het Laatste Avondmaal nadert met rasse schreden. Maar er wordt nog even onderbroken voor een noemenswaardige gebeurtenis.
- Voor de lezingen van deze zondag: klik hier.
Geloofsbelijdenis
Lucas en Matteüs volgen dezelfde chronologie, met een zelfde onderbreking (Marcus 10, 46-52 en Matteüs 20, 29-34). Langs de weg zit de blinde bedelaar Bartimeüs neer. In tegenstelling tot Matteüs is het bij Marcus geen vaag verhaal over twee blinde bedelaars. Het is ook maar één blinde bedelaar, met name de zoon van Timeüs.
Bartimeüs roept Jezus, noemt Hem de Zoon van David, en
smeekt Hem om ontferming. De aanroeping is op zich al een geloofsbelijdenis.
Als Jezus de Zoon van David is, dan is Hij de Messias, de Mensenzoon die op
aarde is gekomen om de Blijde Boodschap te verkondigen. Bartimeüs zegt heel veel in weinig woorden.
Verkeerd geïnterpreteerd
Ondanks zijn gelovige uitroep wordt Bartimeüs door velen afgesnauwd.
Hij verstoort het gebeuren en kan maar beter zwijgen. Het geloof van de jonge
man wordt niet in dank afgenomen, maar blijft niettemin letterlijk heel
uitgesproken. De man roept nog luider om genade. Hij doet wat wij allen vaak
doen: we vragen vanuit ons geloof om de aandacht van de Heer. Ontferm U over
mij in uw barmhartigheid (Psalm 51, 1). “Eleèson me!”, klinkt het in het
Grieks, zoals in de Latijnse liturgie de Griekse wortels aan bod komen in het
“Kyrie eleison”. Heer, ontferm U over ons.
Jezus blijft staan. Het verhaal komt op het kantelpunt.
Jezus hoort de roep van Bartimeüs en legt hem niet het zwijgen op. Wij, mensen,
hebben de slechte gewoonte om totaal verkeerd te reageren vanuit ons spontaan handelen. We denken en handelen oppervlakkig en vergeten de dieptedimensie van het geloof. Dat wordt hier nog maar eens duidelijk. Jezus vraagt zijn
leerlingen om de man tot bij zich te roepen. Ze sporen Bartimeüs meteen aan: “Verheug
je, sta op, Hij roept je.” Het enthousiasme van de leerlingen is
bewonderenswaardig. Ze gaan niet in discussie met de Heer, ze voegen zich niet
bij de menigte die het geroep storend vond.
Volle overgave
Spontaan gooit Bartimeüs zijn mantel af en daarmee de
ballast die hij meedraagt, maar ook het bezit dat hij heeft en de bescherming
tegen de buitenwereld. Hij komt zuiver en vrij tot bij Jezus. Voor een blinde is
dit een nog grotere uitdaging dan voor de anderen. Zijn spontaan enthousiasme
is een uiting van geloof: Hij voegt de daad bij het woord.
Jezus stelt een ogenschijnlijk vreemde vraag: “Wat wil je
dat Ik doe?” Is dat niet vanzelfsprekend? Het is vooral een plechtig moment dat
vraagt om duidelijkheid. Zoals het “ja” dat je mag veronderstellen bij een paar
dat huwt. Toch moet het uitgedrukt worden. Aangezien het over een belangrijke
gebeurtenis gaat, moet alles klaar en duidelijk zijn. Bartimeüs antwoordt: “Maak
dat ik weer kan zien!”
Jezus doet hierna… helemaal niets! Hij zegt dan ook niet:
“Zo, Ik heb je geloof gezien, nu heb Ik je gered. Je kan weer zien.”
Integendeel: de blinde redt zichzélf. “Je geloof heeft je gered.” Onmiddellijk
kan Bartimeüs weer zien.
De daad bij het woord
Nu komt er echter geen varkentje met een lange snuit. Het
verhaal is helemaal nog niet afgelopen. In tegendeel, het belangrijkste moet nog komen. De
ziende Bartimeüs volgt Jezus hierna terstond. Zijn weerbaar geloof evolueert
tot een volwaardige roeping. Bartimeüs krijgt niet alleen zijn zicht, hij
verwerft ook inzicht. De man laat alles achter en gaat Jezus achterna, richting
Jeruzalem. Een prachtig verhaal.
Laten wij niet verblind zijn. Wanneer we merken dat we zijn
verblind, laat ons dan tot de Heer gaan, bevrijd van overbodigheden, laat ons
teruggaan tot de Essentie die God is, en vragen om zijn ontferming. Want bij de
Heer is vergeving, en daarvan leven wij (Psalm 130, 4).