Een belangrijke tijd breekt aan. Jezus blijft niet lang meer op aarde
om de leerlingen met raad en daad bij te staan. Zijn tocht door het land blijft
niet duren. Hij zal zijn volgelingen niet langer bijeenbrengen en boeien met parabels en wijsheden. Deze overgang is misschien jammer voor de leerlingen en
volgelingen, maar tegelijk noodzakelijk voor het hogere doel, waarvoor Jezus
uiteindelijk op de aarde is komen wonen.
- Voor de lezingen van deze zondag: klik hier.
Het joodse paasfeest nadert. Enkele Griekse joden, ook
proselieten genoemd, komen naar Jeruzalem om hun offer te brengen en om het
feest te vieren. Ze geven aan dat ze Jezus graag willen spreken: Hij heeft hun interesse gewekt. (Johannes 12,
21) Dit schijnbaar onbeduidende voorval opent een cruciale deur voor Jezus. De
Boodschap kantelt op zijn scharnieren. Plots neemt Jezus het woord. Hij spreekt de
leerlingen en de proselieten plechtig toe: “De tijd is gekomen dat de Mensenzoon wordt verheven.” (Johannes 12, 23)
Redding voor de wereld
Telkens wanneer Jezus zich de titel ‘Mensenzoon’ toekent, weten we dat Hij een essentieel thema aansnijdt, dikwijls ook gerelateerd aan zijn nakende lijden en sterven.
Welnu, het aankondigen van zijn dood wordt voor Jezus stilaan onvermijdelijk. “Als een graankorrel niet in
de aarde valt en sterft, blijft het één graankorrel, maar wanneer hij sterft,
draagt hij veel vrucht.” (Johannes 12, 24) Jezus maakt gebruik van een krachtige beeldspraak om aan te geven dat zijn levenseinde niet droevig
ingekleurd mag worden, als een verlies, maar als een onvermijdelijke doorgang naar het nieuw Verbond. Zonder
zijn dood is Jezus slechts een mens op aarde, een bron van Goddelijke wijsheid. Door zijn dood zal Hij voor
eens en voor altijd onze Verlosser worden. (Hebreeën 5, 8-9)
Niet alleen zijn levensloop trekt de dynamiek van de heilsgeschiedenis open. Een vaststelling van de farizeeën enkele verzen voordien
verduidelijkt een ander aspect van de wending in het verhaal: “Je ziet dat we
niets bereikt hebben: kijk maar, de hele wereld loopt achter Hem aan.”
(Johannes 12, 19) Er vindt inderdaad een uitbreiding plaats: steeds meer mensen volgen Hem, en niet enkel de lokale bevolking wordt uitgenodigd om deel te hebben aan het heil, maar werkelijk
iedereen. Gods heilsplan voltrekt zich in de Mensenzoon, en neemt universele proporties aan.
Tijd en eeuwigheid
Het uur is nabij. De Zoon zal verheerlijkt worden. (Johannes
12, 23) Het heeft geen zin, zo predikt Jezus, om zich vast te klampen aan het
aardse bestaan, dat hoe dan ook voorbijgaat. (Johannes 12, 25) Hij verduidelijkt hiermee ook zijn eigen identiteit. Jezus is de Mensenzoon, de Zoon van God. Zijn
blik is ten diepste gericht op de eeuwigheid. Ook wij mogen deelachtig zijn aan deze
eeuwigheid, door ons los te maken van wat aards is: bezit, faam, privileges.
Toch zal Jezus ook zijn menselijke natuur aan het woord
laten wanneer zijn lijden tastbaar nabij komt. “Ik ben dodelijk bedroefd.”, zal
Hij tegen zijn leerlingen zeggen. (Matteüs 26, 38b) En aan zijn Vader zal Hij biddend
vragen: “Vader, als het mogelijk is, laat deze beker dan aan Mij voorbijgaan!
Maar laat het niet gebeuren zoals Ik het wil, maar zoals U het wilt.” (Johannes
26, 39) Let wel: deze kwetsbaarheid komt niet aan bod in Johannes' evangelie.
Horizon
De dood is wellicht de grootste existentiële knoop voor
elkeen van ons. De eindigheid van het leven hier op aarde is in iedere cel ons lichaam
verweven, terwijl onze geest net wil overleven, wil doorgaan, en werkelijk
oneindig is in verbeelding. Jezus verlegt de reikwijdte van het bestaan evenwel tot
voorbij de horizon. De kern van Jezus’ Boodschap is
verbonden met het eeuwige leven. Daarom is geloven in Jezus Christus troostend en moeilijk tegelijk. Wij zien maar tot aan de horizon, tot aan het einde van het tastbare.
Jezus daarentegen, die de Zoon van God is, kijkt tot in de eeuwigheid die Goddelijk is.
'De verrijzenis en het eeuwige leven', het laatste regeltje van de geloofsbelijdenis, is wellicht de zwaarste existentiële uitdaging voor ons allemaal. Onze affecties en gedachten kunnen er niet bij. Dat is het punt waar geloven ten volle begint: waar ons denken en voelen als een fijn lijntje in de verte verzwinden en we in al onze kwetsbaarheid algeheel moeten vertrouwen op Jezus’ blijde Boodschap.