Welkom op de blog "Geloof en Spiritualiteit".
Neem zeker eens een kijkje in het blogarchief!

Dit is de komende tekst:
- God en mens, ideaal en realiteit (8-9 februari 2025).

27 augustus 2024

Geen fingerspitzengefühl (31 augustus-1 september 2024)

De finesse zit in de vingertoppen. De grootste kunstenaars hebben met fijn werk de schoonheid eer aangedaan. Zo is dat ook met ons geloof. Het gaat er echter niet om dat we mekaar zo luid mogelijk de levieten lezen, maar dat we zelf voorbeeldig zijn in liefde voor God en onze naasten. De farizeeën zijn verbolgen dat de leerlingen hun vingertoppen niet wassen voor het eten, tot eer van God. Jezus ziet een eerbetoon aan God toch enigszins anders. Hebben wij de boodschap begrepen? Is ons fingerspitzengefühl op Jezus geijkt?

Levieten

De uitdrukking “iemand de levieten lezen” is niet ver gegrepen in dit discours. In het boek Leviticus, één van de Pentateuchboeken, krijgt het joodse volk belangrijke instructies. Ze zijn soms letterlijk van levensbelang om niet ziek te worden en te sterven. De mensen worden dus om hun eigen bestwil en om de bestwil van hun dorp, stam en volk de levieten gelezen. 

Grosso modo bestaat het boek uit twee delen. Eerst zijn er instructies die de priesters moeten opvolgen (Leviticus 1-16), vervolgens worden instructies voor het volk en de priesters neergeschreven (Leviticus 17-27). De regels zijn soms ordelijk en logisch gegroepeerd, en elders dan weer wat willekeurig samengebracht. 

De regels rond voedsel en fysieke aandoeningen zijn van primordiaal belangrijk om gezond te blijven in een warm klimaat in een vroege samenleving. Vandaar de aandacht voor het onderscheid tussen eetbaar en oneetbaar vlees (h 11), aandachtspunten bij geboortezorg (h 12), voorzorgsmaatregelen rond besmettelijke (huid-)ziekten (h 13-14), en regels rond seksuele omgang, menstruatie en geslachtsziekten (h 15). In het deel met de instructies voor het volk (Leviticus 17-27) worden sociale en seksuele relaties bepaald (18-20). Ethische en praktische overwegingen lopen vaak door elkaar. Denk maar aan intrafamiliale seksuele relaties: inteelt is gevaarlijk voor het voortbestaan van het volk, maar er speelt ook een ethische dimensie uiteraard.

Gezag

Vanuit een historisch-kritische lezing doen we de Schrift eer aan wanneer we een evolutie erkennen binnen de ontstaansgeschiedenis van de boeken van de Pentateuch. Die redactie wordt gesitueerd tussen 1000 en 515 voor Christus. We merken in de eindtekst dat de regels geformuleerd zijn bij gezag van God. Het is aannemelijk dat het bij de mondelinge overdracht ook al zo was. 

Gezond en ziek verworden in die sacrale sfeer tot rein en onrein, met voorzegging van straf of beloning. Heiligheid staat centraal in Leviticus. Begrippen als zonde, onreinheid, reiniging en verzoening zijn van wezenlijk belang opdat het gezag waarmee de regels wordt opgelegd, niet in vraag kan worden gesteld. Het heilige wordt beschouwd als waar en onwankelbaar. God is een veilig fundament om de navolging te verzekeren. 

Voorts stellen we vast dat deze regels nog verder worden uitgebreid eenmaal de tekst van de Pentateuch is vastgelegd. De Babylonische Talmoed bijvoorbeeld bevat een beschrijving van het belang van het wassen van de handen voor de maaltijd. Ze worden gezag toegekend door het negeren ervan gelijk te stellen aan onkuisheid. Met die regel komen de farizeeën in het evangelie tot bij Jezus. De rabbijnse wet stelt aanvullend dat reizigers wel vier mijlen ver moeten gaan om water te halen voor de reiniging alvorens te eten.

Deze Bijbelse en aanvullende regels, die de farizeeën zo nauwgezet naleven en controleren, zijn overigens helemaal niet dwaas. Een basis van goede hygiëne verlaagt het risico op ziekten en spaart het volk van epidemieën en mogelijk massale sterfte

Goed idee?

De vraag luidt: is het zinvol geweest om deze regels aan God toe te schrijven? (Heeft u de neiging om in de gordijnen te klimmen bij het lezen van deze zin? Haal even diep adem, er is geen reden toe, immers:) De legitimiteit van iedere afzonderlijke regel wordt ten tijde van Paulus al in vraag gesteld, bij het uitbouwen van de eerste christelijke gemeenschappen buiten het Beloofde Land. Paulus loopt tegen dit obstakel aan, bijvoorbeeld in discussies over welk vlees gegeten mag worden (1 Korintiërs 8, 13) en over de waarde van de besnijdenis (Galaten 6, 15 en Romeinen 2, 27-28)

In veranderde omstandigheden zijn ooit levensbeschermende regels plots niet meer van toepassing en dus ook niet vanzelfsprekend. Ook culturele beginselen veranderen. Door hun toegekende heiligheid, lijken de regels echter onuitwisbaar. Paulus heeft flink wat tekst nodig om een aanvaarbare uitleg te verschaffen rond wat essentieel is in zijn ogen, en wat bijkomstig. Hoe leg je uit dat heilige voorschriften plots binnen een hiërarchie beschouwd moeten worden? Het sterke fundament van weleer wordt dan plots een zwakte en een aanleiding tot tweespalt.

Er woeden in de eerste christelijke kerken helaas soms verhitte en onnodige discussies rond het naleven van alle regels en voorschriften of het tolereren van uitzonderingen op basis van belangrijkheid. Ook in onze dagen bestaan dit soort hangijzers. Ze raken nu minder vlot opgelost. De christelijke wereldkerk is versnipperd, en dus ook het gezag en de visie.

Correct radicaal

Toewijding maakt zich vaak kenbaar in fingerspitzengefühl. De farizeeën verwijten foeterend en neerbuigend dat Jezus geen stijl zou hebben. Dat is echter geheel onterecht. Toegewijd is Hij absoluut wel, maar vooral niet op dezelfde wijze als zij. Voor Jezus huist heiligheid niet in het naleven van allerlei zelfgemaakte regels, maar in radicale naastenliefde, onvoorwaardelijke zorg dragen voor elkaar, elkaar helpen tot voorbij het haalbare, uitblinken in gastvrij zijn, gebaseerd op de tien geboden. (Matteüs 22, 37-40)

Helemaal terecht: je eigent je immers geen heiligheid toe door het manipuleren en uitbreiden van de regels en wetten (Deuteronomium 4, 2), maar door de Boodschap, die gebaseerd is op de tien geboden, ten diepste na te leven (Deuteronomium 5, 1-21). De maat van je geloof neemt niet toe met een nog breder uitgesmeerd, oppervlakkig plichtsgevoel maar langs een verdiepend, onvoorwaardelijk geloof dat uitgaat van Liefde voor God en mens. Jezus citeert hierbij de profeet Jesaja: “Hun ontzag is louter plicht, door mensen aangeleerd en opgelegd.” (Jesaja 29, 13)

Ook in onze tijd blijft dit een aandachtspunt. Vaak situeren discussies onder gelovigen zich op, of nabij de onzichtbare grens tussen rigoureuze regelneverij en de terugwijzing naar de essentie. Enig fingerspitzengefühl gebaseerd op Jezus’ optiek kan dan geen kwaad. Daarom is deze passage zo belangrijk om een hedendaagse christelijke spiritualiteit te ontwikkelen die gebouwd blijft op Jezus’ radicale, maar tegelijk bijzonder inspirerende Boodschap. 

20 augustus 2024

'Dat is niet om aan te horen!' (24-25 augustus 2024)

In de reclamewereld weet men als geen ander hoe men de dingen mooi en aanlokkelijk moet verwoorden. De woordkeuze is heel belangrijk: het moet goed bekken. Er wordt soms humor gebruikt, of verleiding. Of men speelt in op de verbeelding. Jezus wil zijn Boodschap niet ‘verkopen’. Hooguit gebruikt Hij een beeldspraak of een parabel, maar nooit ten koste van de waarheid. Dat zijn Boodschap soms bevreemdend of schokkend kan aankomen, is voor Jezus geen bekommernis.

  • Voor de lezingen van deze zondag: klik hier.

Gemor

Er klinkt gemor (gonggudzoosin in het Grieks: klagen, mopperen, konkelfoezen, koeren als duiven). “Wie mijn lichaam eet en mijn bloed drinkt, blijft in Mij en Ik blijf in hem.”, heeft Jezus net verkondigd. (Johannes 6, 56) De reacties zijn misprijzend: “Dit gaat te ver! Zoiets zeg je toch niet? Daar valt niet naar te luisteren!” (Johannes 6, 60) Het zijn dit keer niet de farizeeën of Schriftgeleerden die morren, maar leerlingen van Jezus. Er is muiterij in de eigen rangen.

Het is een ernstig voorval: sommige leerlingen willen Jezus een vorm van censuur opleggen. Hij mag sommige dingen niet meer zeggen omdat ze afstotend klinken. De beeldspraak van lichaam en bloed wordt niet gesmaakt. Wansmakelijk vinden sommige volgelingen van Jezus het. Maar zal Jezus zijn lichaam niet opofferen aan het kruishout en zal zijn bloed niet vloeien alvorens Hij zal verrijzen op de derde dag?

Weggaan

Jezus weet dat er gemor klinkt. “Ergeren jullie je hieraan?”, vraagt Hij, rechttoe rechtaan. (Johannes 6, 61b) Wat willen ze dan? Willen ze misschien een wonder om zeker te zijn dat Hij de Messias is? Zijn woorden zijn immers hard en onaangenaam om te beluisteren, en dat zijn ze van Jezus tot nog toe niet gewend. Jezus volgen is plots niet zo vrijblijvend meer. Daar wringt het schoentje. Het gaat niet over de verpakking, maar over de inhoud.

Jezus legt de vinger op de wonde: “Wat ik jullie zeg is vol van Geest en leven. Maar sommigen van jullie geloven niet.” (Johannes 6, 63b-64a) Dat blijft niet zonder gevolg: veel leerlingen gaan weg en zullen Hem niet langer volgen. (Johannes 6, 66) Het is een drastisch besluit. Jezus vraagt teveel van hen. Zijn boodschap is niet aaibaar genoeg, niet maakbaar genoeg. Ze zullen hun heil elders zoeken, waar er minder luisterbereidheid en aanpassing van hen wordt gevraagd.

Tekst, taal en tijd 

De reactie van de morrende leerlingen is op zich heel menselijk, en van alle tijden bovendien. Ook nu leggen wij de Boodschap soms een vorm van censuur op. Sommigen mijden bewust bepaalde passages of beperken zich tot enkele ‘highlights’. Anderen houden vast aan een interpretatie van een passage, ook als die de tekst weinig eer aandoet. Er wordt ook al te vaak naar verzen gezocht die bij een mening passen, zonder rekening te houden met de verzen die die visie tegenspreken. Het evangelie van deze zondag is nochtans heel duidelijk: de boodschap is niet kneedbaar. Dan maak je hem stuk.

Soms hoor ik mensen beweren: “Ik lees zoals het er staat, heel simpel.” Dat is helaas een waanbeeld. Het kan helemaal niet, tenzij je vlot Hebreeuws en Grieks kan lezen én je ten volle vertrouwd bent met de tijdsgeest en de symboliek en beeldspraak van Jezus’ tijd. We lezen een vertaling en we leven in een compleet andere tijd: we interpreteren dus altijd. Dat levert een lastig dilemma op: hoe rekbaar is het Verhaal? 

Verdieping

Hoe komen we zo dicht mogelijk bij Jezus’ Boodschap vanuit het hier en nu? Het antwoord ligt wellicht in een actieve combinatie van spiritualiteit, lectuur, bijleren en beleven. En nooit oogkleppen opzetten. Het vraagt engagement.

Terug naar Jezus, die op een eerste breekpunt gekomen is in zijn verkondiging. Hij vraagt aan de twaalf overgebleven leerlingen of zij ook van plan zijn om te vertrekken. (Johannes 6, 67) Hij vraagt het ook aan ons. “Naar wie zouden we anders moeten gaan, Heer?”, antwoordt Petrus. (Johannes 6, 68b) Bij momenten kan Petrus een bullebak zijn, maar soms is hij ontzettend wijs en ontwapenend. Zijn woorden mogen een inspiratie zijn voor ons. 

16 augustus 2024

Geloof voeden (17-18 augustus 2024)

Een mens kan overleven zonder voeding voor een periode van 8 tot 21 dagen, en maximaal tot 60 dagen als er wel vocht wordt ingenomen. Het lichaam gaat na een halve dag over op een overlevingsmodus, waarbij aanvankelijk energie geput wordt uit de lever en de spieren en later uit vetweefsel. Naar het einde van de verhongering is de kans overigens klein dat het lichaam zich nog kan herstellen. Conclusie: we hebben voedsel en vocht nodig om te leven. In onze tijden van welvaart en overvloed beseffen we te weinig hoe sterk ons bestaan en onze overlevingskansen er van afhangen. In Jezus’ tijd is dat anders. Op een slechte oogst kan een hongerjaar volgen.

Beeldspraak

Jezus omschrijft zichzelf als eten en drinken wanneer Hij de gelovigen toespreekt en onderricht geeft in de synagoge. “Ik ben het brood dat leven geeft.” (Johannes 6, 48) Hij gaat nog verder in het thema: “Wie mijn lichaam eet en mijn bloed drinkt, heeft eeuwig leven.” (Johannes 6, 54) 

Het spreekt voor zich dat Jezus een beeldspraak gebruikt. De gelovigen moeten niet in zijn arm of been bijten om eeuwig leven te verwerven. Toch is dat voor de luisteraars niet meteen duidelijk in de directe en complexe rede die Jezus hier gebruikt.

Voedsel en snoepgoed

God wordt door Jezus voorgesteld als spiritueel voedsel en drinken. Wie zich niet voedt en laaft met de Heer, zal spiritueel wegkwijnen. Critici noemen dit wel eens het failliet van onze tijd. Mensen interesseren zich teveel voor uitwendigheden en vergeten hun spirituele noden. 

Eigenlijk is het een probleem van alle tijden. Het is makkelijker om het snelle genot op te zoeken dan zich te engageren voor geloofsverdieping. In plaats van zich te voeden aan God, wordt gekozen voor aanlokkelijk snoepgoed. Maar hoe lang blijf je dan gezond?

Offer

Er is nog een diepere laag: Jezus zal zijn lichaam – zijn eigen vlees en bloed – opofferen voor ons. Hij zal veroordeeld worden en gekruisigd, zoals een lam dat als zoenoffer wordt geslacht. Dit bespreekt Jezus niet aan vanuit de intentie om het te voorkomen. Neen, wat Hij zegt, zal ook gebeuren. Het beeld zal verder vorm krijgen tijdens het Laatste Avondmaal, wanneer de leerlingen gebroken brood eten en drinken van de beker en de traditie aanvat om dit te blijven doen om Hem te gedenken.

De Mensenzoon zal lijden en sterven. De genade komt dus concreet via Jezus in de wereld. Hij is door de Vader gezonden, uit de hemel. (Johannes 6, 45.50.57) Jezus Christus, de Zoon van God en Redder spreekt met autoriteit. Hij stelt zich boven de schriftgeleerden en oudsten, want zij hebben de Vader niet gezien. (Johannes 6, 46) Daarmee raakt Hij uiteraard een bijzonder gevoelige snaar bij de Joden, zeker bij de religieuze gezagsdragers.

Wreedheid

De beeldspraak van voedsel en drank is al bij al erg bloederig. Echter, de kruisdood zelf is dat ook. Jezus kan de wreedheid niet omzeilen: Hij zal moeten sterven en zijn leven opofferen. Hij kan dus niet anders dan harde taal spreken in de synagoge van Kafarnaüm. Er is geen ander discours dat de diepte van de boodschap even scherp kan verwoorden. 

Waar zouden de toehoorders meer mee worstelen: met die plastische beeldtaal, of met het gezag dat Jezus zichzelf toekent? Volgende week zal blijken dat Jezus’ harde woorden niet door iedereen gesmaakt worden. Niet de schriftgeleerden en oudsten zullen Hem erover aanspreken, maar juist volgelingen van Jezus: mensen die Hem zijn gevolgd, maar die onderweg gaan twijfelen.

12 augustus 2024

Maria: hemelhoog en dichtbij (15 augustus 2024)

We vieren feest vandaag: het hoogfeest van de Tenhemelopneming van Maria. Het is een vreugdevolle gelegenheid om samen te bidden en te vieren. Maar ons leven is geen ononderbroken feest. We mogen ons in feeststemming tot de Heer richten met ons gebed, maar evenzeer bij tegenslag. 

  • Voor de lezingen bij dit hoogfeest: klik hier.

Danken en vragen

Koning David heeft in de eerste lezing alle redenen om blij te zijn. De Ark van het Verbond krijgt eindelijk een vaste plaats in Jeruzalem. Ook Maria is vol vreugde wanneer ze haar nicht Elisabet bezoekt. Zij draagt de Zoon van God in haar buik, die het Nieuwe Verbond zal sluiten. Zowel David als Maria loven de Heer uitbundig.

Soms klinkt in ons gebed ook een ander geluid: geen loflied, geen vreugdezang, maar een smeekbede, een gebed om bijstand, om nabijheid, om steun en kracht. We mogen ons tot God richten in tijden van zorgen en leed. Hij zal er altijd zijn voor ons. Dat is de betekenis van Gods heilige Naam: ‘Ik ben er’. Zo maakt Hij zich aan Mozes al kenbaar, en dat zal nooit veranderen.

Toegankelijker

Waarom bidden we dan ook tot Maria? Misschien lijkt God soms te ver weg in zijn almacht. Doorheen de tijd is gebleken dat gelovigen een tussentrede nodig hebben, een meer toegankelijke voorspreekster, die voor ons kan bemiddelen bij God. Een zachter, milder, menselijk luisterend oor. Maria kent blijheid, maar ook ondraaglijk leed, net zoals wij.

Maria vervangt God niet. Ze heeft een eigen plaats, al sinds ze haar Zoon volgt op weg naar Jeruzalem. Maria verwijst uitdrukkelijk naar de Heer en naar zijn blijde Boodschap. Haar toewijding kent geen grenzen. Zelfs wanneer haar Zoon neervalt onder het kruis op weg naar Golgota, blijft ze in Hem geloven. Zelfs wanneer Hij dat onrecht zelf niet omkeert maar ondergaat, blijft ze op Hem vertrouwen.

Rechtvaardigheid en gelijkwaardigheid

In het evangelie horen we duidelijk hoeveel belang Maria hecht aan rechtvaardigheid en aan gelijkwaardigheid. We lezen soms te vlug over de woorden van het Magnificat, de lofzang van Maria. Wie gering is, zo zegt Maria, krijgt van God aanzien. Wie honger heeft, overlaadt God met gaven. Maar oneerlijke heersers stoot Hij van hun troon, en rijken, die in hun weelde baden terwijl anderen verhongeren, die worden met lege handen weggestuurd. Dat alles zegt Maria vol lof over de Heer.

Inderdaad, voor God is iedereen gelijkwaardig. God is er voor iedereen die gelovig omziet naar anderen. Dat beeld van God is het beeld dat Jezus ook verkondigt wanneer Hij over het Rijk Gods spreekt. Uit een mosterdzaadje, het kleinste van alle zaden, groeit een grote boom: het Rijk Gods. Alleen het zaad dat in goede aarde valt, kan kiemen en opschieten. Wij zijn die aarde. En goede aarde kent geen rang of stand. Niet geld of macht, maar geloof en daden zijn belangrijk in Gods ogen. En dat horen we bij Maria ook in het Magnificat.

Bewuste keuze

We vieren vandaag Maria, die ‘ja’ heeft gezegd tegen God en die de Zoon van God heeft gebaard. We vieren Maria, een vrouw die een bewuste keuze heeft gemaakt, zeker niet de gemakkelijkste keuze, maar wel de beste in haar ogen. Maria is een voorbeeld voor ieder van ons.

En daarom is ze ook bij God in de hemel opgenomen, nadat ze aan het eind van haar aardse bestaan is ingeslapen. Hemelhoog is ze nu onze voorspreekster bij God, en deelt ze wat we haar in ons gebed toevertrouwen. Wie we ook zijn, rijk of arm, machtig of onbelangrijk: bij Maria vinden we een luisterend oor.

Duizend namen

Oneindig veel titels zijn Maria toegekend doorheen de tijden: "Liefde gaf U duizend namen", zingen we in deze dagen. Ze inspireert kunstenaars, liederen zijn tot haar eer geschreven. Maar voor Maria is het gelovig gebed van ieder mens ongetwijfeld het meest kostbare geschenk. Maria, hoog in de hemel, en tegelijk zo dichtbij.

07 augustus 2024

'Yaraatje, wil je nog een beetje frietjes bij je vleesje?' (10-11 augustus 2024)

“Yaraatje, wil je nog een beetje frietjes bij je vleesje?”, hoorde ik een mama vragen aan haar dochter. Een jaar of vijf was het meisje. Of "prinsesje", zoals ze vleiend werd genoemd. Maatschappelijk hebben we ons de neiging toegeëigend om alles te verleuken en naar ons toe te trekken. Onder het mom van meer persoonlijke nabijheid is daar paradoxaal genoeg onderhuids wellicht ook een grijpreflex aanwezig bij momenten. Het kan een uiting van controle zijn: de ander toeëigenen. Achter goedbedoelde en schijnbaar onschuldige drempelverlaging kan dus een egocentrische motivatie schuilen.

Beheersen

Dat is precies wat Jezus meemaakt in het evangelie. Hij doet een hoogtheologische uitspraak over zijn Vader, over Zichzelf en over Gods heilsplan met de wereld: “Dit wil mijn Vader: dat iedereen die de Zoon ziet en in Hem gelooft, eeuwig leven heeft, en dat Ik hen op de laatste dag laat opstaan.” (Johannes 6, 40) 

De toehoorders luisteren met verbazing en begrijpen niet wat Hij bedoelt. Waarom verbindt deze Mens de Wil van de Vader aan zijn eigen bestaan? “Dat is toch Jezus, de zoon van Jozef? We weten toch wie zijn vader en moeder zijn? Hoe kan Hij dan zeggen dat Hij uit de hemel is neergedaald?” (Johannes 6, 42) Hij is toch maar één van ons? Waarom doet Hij zo gewichtig?

Deze opmerkelijke beheersingsreflex doet zijn intrede in het verhaal. Het menselijk verstand zoekt naar structuur en wil begrijpen: grip krijgen op de realiteit om haar te kunnen beheersen. De rede aanvaardt geen losse eindjes. Daarnaast eist het ego zijn plaats op, met als gevolg: profileringsdrang. Dan wordt er gecompenseerd. Dat doen de aanwezigen: ze herleiden Jezus tot welomlijnde proporties.

Schattig

Eigenlijk is dat ook wat Yaraatje overkomt. Ze is klein, alles om haar heen is te groot: de stoel waar ze op zit, de tafel waar haar bord op staat, zelfs de stukken vlees op haar bord. Haar mama maakt alles om haar dochtertje heen kleiner en schattiger, misschien om haar te beschermen tegen de harde realiteit waar mama geen vat op heeft. Zo is er hopelijk meer harmonie voor Yaraatje, een harmonie vol verkleinwoordjes’.

In deze beschermende reflex is echter betutteling nooit ver weg. Er hangt meteen een roze wolk om Yara heen, alsof het leven één groot pretpark hoort te zijn. Voor Yara worden de dingen om haar heen niet kleiner omdat mama ze verkleind benoemt. De realiteit blijft  voor Yara even groot en bij momenten overweldigend wellicht. Maar is daar iets mis mee? 

Verkleinwoorden en betutteling hebben algauw een beklemmend effect. Wanneer we de ander betuttelen, dan wijzen we die ander - gewild of ongewild - een ondergeschikte plaats toe, sterker nog: we dreigen hem of haar tot object te herleiden, tot ‘iets’ dat wij beheersen, terwijl de ander te allen tijde ‘iemand’ hoort te zijn en te worden. Een subject, met ademruimte en groeiruimte. 

Sta me toe een omweg te nemen. Een uitweiding. Acteur Wim Willaert hoorde ik ooit zeggen: “Je moet niet kinderachtig spreken tegen kinderen.” (zie ook: artikel) Volgens mij heeft hij een punt, al is hij wel héél consequent daarin. Toch denk ik dat een volwassene beter blijft wie zij of hij is en geen rolletje speelt, geen kind wordt onder de kinderen. Dan blijf je immers geloofwaardig. Zoek aanknoping met een kind vanuit je volwassenheid: het is veel authentieker. Een kind beschouwt je immers als een volwassene. Misschien wordt in dit discours te ver doorgedacht. Voel je vrij om het oneens te zijn.

Kleineren

Bij het benaderen van bejaarden bestaat trouwens een zelfde reflex. “Irma, meiske, we gaan je schoentjes uitdoen en je beentjes in je bedje helpen.” Irma heeft in haar tienerjaren een oorlog meegemaakt, dan vier kinderen op de wereld gezet, en is trouw bij haar man gebleven, die eigenlijk een smeerlap en een dronkaard was. Irma heeft dus recht op haar waardigheid, op het beetje fierheid dat haar nog rest. Misschien ziet ze er schattig uit. Maar dat is invulling van degene die haar aanspreekt. Hier raken we aan de essentie van een ongelijkwaardige relatie. Is haar gevraagd of zij dat wel goed vindt?

Een ander voorbeeld. Mijn grootmoeder (zaliger) moest revalideren. Ze werd naar een zaal gebracht en daar werd haar gezegd: “Kom, we gaan een beetje met de bal spelen. Je mag gooien naar wie je wil.” Ze gooide meteen terug naar de begeleider en antwoordde: “Ik speel al zeventig jaar niet meer met een bal. Ik ga terug naar mijn kamer.” Dat werd omschreven als opstandig gedrag. Onterecht. De volgende keer heeft men haar uitgelegd dat men haar spierfunctie en coördinatie wou verbeteren door gericht met een bal te gooien. Dat vond ze wel goed. Gelijk had ze. Ik had precies hetzelfde gedaan. Dit terzijde.

Betuttelen is (vaak onbedoeld) kwetsend en vernederend doordat je de ander niet voldoende in zijn of haar eigenwaarde waardeert. Kleineren is onderwaarderen, omlaag drukken. Die zelfwaarde is juist zo precair bij kwetsbare bejaarden. Maar even goed bij kinderen. Nogmaals: dit is een mening, voel je vrij om het eens of oneens te zijn. We komen terug dichter bij het onderwerp.

Kritische bemerkingen

De filosoof Jean-Paul Sartre waarschuwde ons al voor het objectiveren van de ander, want dat is eigenlijk een ontkenning van het volwaardig menszijn van de ander. (Sartre schreef midden in de Tweede Wereldoorlog zijn hoofdwerk “L’être et le néant”. In die periode zijn voorbeelden genoeg te vinden van zelfverheffing en van kleineren en vernederen.)

Nu kan je Yaraatje en haar mama uiteraard niet zomaar herleiden tot een objectivering van de ander. Toch is die tendens nooit ver weg. Wanneer Yaraatje te pas en te onpas een ‘prinsesje’ wordt genoemd, is dat dan een erkenning van haar diepste zijn? Of schuilt er een onredelijke projectie achter? Of erger nog: een verwachtingspatroon? Wanneer er in kindertaal tot haar wordt gesproken, wordt ze dan uitgenodigd om zich te ontwikkelen, om groot te worden? Het zijn kritische bemerkingen die de tijd en de ruimte verdienen om er bij stil te staan. Vandaar de uitweiding daarnet. Maar nu terug naar het evangelie.

Respect

Jezus merkt dat hij door zijn toehoorders niet aanvaard wordt voor wie Hij is. Hij maant hen aan om niet te protesteren, maar om juist aandachtiger te luisteren. Om zijn woorden ernstig te nemen en er over na te denken. Om Hém eindelijk serieus te nemen als de Zoon van God. (Johannes 6, 43) Jezus vraagt respect, maar dat krijgt Hij niet. Ze herleiden Hem tot iets, namelijk: ‘de zoon van Jozef’, een man die ze als jongetje hebben zien opgroeien. (Johannes 6, 42) Ze ontkennen zijn Goddelijke identiteit en kijken op Hem neer vanuit hun eigen zelf-aangemeten grootheid. Een gelijkaardige herleiding zal resulteren in Jezus' dood op het kruis. 

God kent ons als geen ander. We hebben de neiging om mensen te labelen. Zelfs de Zoon van God kreeg labels opgekleefd: Hij was een bedreiging, Hij sprak godslasterlijk. Koste wat kost moest dat bewezen en bestraft worden. In polemiek blijft de waarheid vaak niet lang overeind en raakt ze overwoekerd door vooroordelen en verwijten. Jezus vraagt om respect, maar krijgt het niet van de toehoorders. Zelfs een deel van de volgelingen zal Hem in de steek laten omdat ze niet kunnen of niet willen begrijpen wat Jezus bedoelt. (Johannes 6, 66) Staan wij open voor de woorden van Jezus? Of houden we het liever bij een selectie van verzen die ons aanspreken?

Laten we ons steeds meer bewust worden van onze verstandelijke en ego-gestuurde neiging tot hokjesdenken en tot labelen van anderen. Laten we een naïeve en ongerepte openheid en onbevangenheid levend houden in onze omgang met al onze medemensen, en met God.