Beweren dat je gelooft, maar enkel in overtuiging en niet in praktijk, is zinloos. Je kan net zo goed zeggen dat je een nudist bent van overtuiging, maar dat niet praktiseert en dat je zodoende drie truien en twee broeken boven elkaar draagt. Wanneer je in de praktijk je overtuiging niet bevestigt en bekrachtigt, wanneer je woorden en daden niet in het verlengde liggen van je overtuiging, dan is je overtuiging een lege doos, een holle frase. Dat klinkt heel streng. Jezus is erg duidelijk wat dit betreft: half werk is geen werk.
- Voor de lezingen van deze zondag: klik hier.
Alles of niets
Wanneer je als christen iemand ontmoet die honger en kou lijdt, en je geeft de raad: “Hou je goed warm en eet voldoende” (Jakobus 2, 16), maar je biedt niets aan om daartoe te helpen, dan is je uitspraak niet alleen nutteloos, eigenlijk is ze zelfs een belediging, niet enkel voor je overtuiging, maar ook voor de ander, die hoopt op hulp. Jakobus zegt kort maar krachtig: “Laat mij maar eens zien dat je kunt geloven zonder daden, dan zal ik je door mijn daden tonen dat ik geloof.” (Jakobus 2, 18b) Jezus zegt hierover in een andere context: “De Wijsheid wordt door haar handelingen in het gelijk gesteld.” (Matteüs 11, 18)
Nu zijn er eindeloos veel manieren om te handelen naar je
geloof. Er is keuze in overvloed, waardoor legitieme uitvluchten schaars zijn. En wie heeft er zoal hulp nodig? Welnu: wie honger heeft en dorst, wie vreemd
is, wie geen geld heeft voor kleren, wie ziek is of gevangen. (Matteüs 25, 35-36)
Liefdadigheid krijgt bij die opsomming een veel zwaardere lading door Jezus zelf: al wat je doet voor één van de geringsten van de broeders en zusters
van Jezus, dat doe je voor Hem. (Matteüs 25, 40) En wat je pertinent weigert te doen, doe je dus ook tekort aan Jezus. Dat is niet min.
Niet mijn werk
Het uitbesteden van liefdadigheid is geen blijk van geloof.
In onze welvaartstaat wordt de indruk gewekt dat die welvaart vanzelfsprekend
is en dat de overheid moet instaan voor de juiste verdeling van die welvaart. Voor velen ligt de focus bovendien vooral op het vrijwaren van de eigen voordelen. Voor de duidelijkheid: beide
indrukken zijn vals. Welvaart is niet vanzelfsprekend, net zo min als vrijheid, solidariteit en gelijkwaardigheid. Er is heus niet zo veel nodig om het wankele evenwicht ernstig
te verstoren. En liefdadigheid, dat is de taak van iedereen, zonder enige
uitzondering.
Ook het wegnuanceren van hulpbehoevendheid is absoluut geen
getuigenis van geloof. Wie bijvoorbeeld beweert dat vreemdelingen hun plan moeten trekken of
dat gevangenen het aan zichzelf te danken hebben, gaat fundamenteel voorbij aan
het dubbelgebod van de Liefde, namelijk: God lief te hebben met heel ons hart, onze
ziel en ons verstand, én: onze naaste lief te hebben als onszelf. (Matteüs 22,
37-39) Wanneer je een noodlijdende een aalmoes weigert, dan spreken je daden je
geloof immers ontegensprekelijk tegen. Jezus is hier glashelder over: ook Hém wordt dan tekort gedaan. En toch
blijft het een ontzettend moeilijk onderwerp. En toch blijft er een grote ongelijkheid bestaan, dichtbij en wereldwijd.
Ook gebed en liturgie zijn zonder naastenliefde een compleet zinloze
bezigheid. Het is een navolging van de farizeeën, niet van Jezus. Omgekeerd is het ook waar: gedreven naastenliefde is geen geloofsdaad
wanneer aan God geen lof, eer en dank wordt gebracht. Het is het dubbelgebod van de Liefde
dat deze twee steunpilaren van ons geloof samenbrengt: gebed en daden, ora et
labora. God liefhebben én je naaste. Je naaste liefhebben én God.
Plichtsbesef
Naastenliefde is een opoffering. Aan ons geloof is een offerkarakter verbonden. Wanneer Jezus vertelt hoe Hij zal lijden, sterven en verrijzen, tracht Petrus Hem ervan te overtuigen om die weg niet te kiezen. Jezus wijst hem daarna heel streng terecht. (Marcus 8, 31-32) Petrus laat zich immers leiden door menselijke overwegingen, niet door God. (Marcus 8, 33)
Jezus kent immers zijn opdracht, Hij kent zijn plicht. Zijn offer is zoveel keren groter dan wat van ons wordt verlangd. Deze Boodschap verkondigt Jezus nadat Hij een menigte van brood heeft voorzien en een blinde heeft genezen. Jezus bekommert zich om de mensen. Gods Zoon leeft op aarde de naastenliefde voor ons voor. Duidelijker kan God niet zijn, toch?
Daarbij verwacht Jezus geen roem. Wanneer Petrus erkent dat hij in Jezus de Messias erkent, vraagt Jezus om daar niet over te spreken (Marcus 8, 29b-30), niet voordat Hij het kruishout heeft gedragen. Dan pas is de verkondiging van de Boodschap voltooid. Ook wij horen ons niet te roemen op één of andere goede daad: de slotsom van wat we hebben gedaan zal iets vertellen over ons geloof. De Nieuwe Bijbelvertaling legt een nuance in een voorheen vernoemd citaat: “De Wijsheid wordt door héél haar optreden in het gelijk gesteld.” (Matteüs 11, 18) Daarom mogen Petrus en de leerlingen nog niets zeggen. Het kruis zal het grootste getuigenis zijn. En laat het zaterdag net het feest van de Kruisverheffing zijn. (Voor de lezingen van het feest: klik hier)
Christen zijn heeft niets van doen met rijkdommen verzamelen, tenzij dan geestelijke rijkdom: wijsheid die Goddelijk is. De diepste vervulling van ons menszijn kunnen we niet vasthouden omdat het niet tastbaar is. Aan het einde van onze aardse bestaan kunnen ons nergens aan vastklampen, behalve aan de Heer. Rijkdom, roem en macht zijn vergankelijk. Bijgevolg heeft ons leven maar zin gehad in de mate dat we iets hebben betekend voor anderen en in de mate dat we God trots hebben gemaakt door overtuigd mee te bouwen aan zijn Rijk.
PS. Voor de vergelijking in de inleiding moet ik eerlijkheidshalve verwijzen naar de boeiende colleges van (inmiddels emeritus) professor Terrence Merrigan (KU Leuven, dogmatiek), die de kwestie van overtuiging hiermee op scherp stelde.