Een wonder is een onverwachte, bovenmenselijke wending in een wereldse omgeving, die ons tot verwondering brengt. In onze tijd is de wetenschap bijzonder ver geavanceerd. Een wonder is dan vanuit onze optiek een uitzondering op de regels van de natuurwetenschap. Ten tijde van Jezus was het begrip van wereld en natuur compleet anders. In de kijk op de werkelijkheid ervaarde men in tal van situaties be-wondering en ver-wondering waar wij nu logica en verklaring vinden. Hoe kunnen de wonderen dan betekenis hebben in onze dagen?
- Voor de lezingen van deze zondag: klik hier.
Men zag wereld en heelal als schepping van God. Waar wij vertrouwen op de logica die inherent is aan de werkelijkheid en die door de wetenschap steeds meer wordt ontdekt, was er ten tijde van Jezus veel onwetendheid en bijgevolg veel mysterie. God werd gezien als de regelgever. In die mysterieuze en onoverschouwelijke realiteit werd ziekte vaak gezien als straf en genezing als genade. Zowel mens als natuur leefden in een magische, moreel ingevulde logica.
Taal
Daarom is het voor ons zo
moeilijk om de wonderverhalen een plaats te geven in ons geloofsleven. Jezus
sprak de taal, en dus ook de tekentaal van toen. Hij vertelde aan de mensen
van toen in hun symboliek over een herstel van het Verbond tussen God en mens.
Veel van die taal en interpretatie gaat aan ons voorbij.
Toch kunnen de
wonderverhalen ons dichter bij God brengen. Ze kunnen ons immers zoveel meer vertellen dan we spontaan zouden denken. De realiteit is immers méér dan de driedimensionele waarneming
waar wij op steunen. Een pasgeboren kind noemen wij een klein wondertje. Niet
geheel onterecht: er is een diepte in nieuw leven waar we nog voor open staan.
Op veel andere vlakken hebben veel Westerlingen zich afgesloten voor de
transcendente dimensie: voor de diepte van wat ons overkomt, de verwijskracht
van het alledaagse, de poëtische schoonheid van de werkelijkheid, het
Goddelijke. Toch is de afstand nog bijzonder groot tussen het ervaren van de
schoonheid van verliefdheid bijvoorbeeld en de wonderverhalen van Jezus.
Echtheid
Wat wonderverhalen in de
evangeliën betreft: het gaat over veel wonderen, die aardig wat plaats innemen
in het geheel. Ze kunnen niet als een detail weggezet worden. Er wordt
daarenboven vaak gebruikt gemaakt van details en van verwijzingen naar concrete
mensen om de realiteit ervan te beklemtonen. Zo is er bijvoorbeeld de ‘schoonmoeder
van Simon’ die een hevige koortsaanval kreeg. (Marcus 1, 30)
Wanneer we de
evangelieboeken doorlezen, kunnen we er niet om heen dat Jezus een wonderdoener
is die zieken heeft genezen. Daarbij staat het geloof van degene die het wonder
mag ontvangen centraal: het is hun geloof dat het wonder mogelijk maakt.
(Marcus 10, 52 en 9, 23-24)
Wanneer we de wonderen weg
relativeren, dan relativeren we God en ons geloof weg. (1 Korintiërs 15, 14) In een tijd van grote verwondering voor onverwachte genezingen, gebruikt Jezus
de wonderen als overtuigend argument. Hij is de Zoon van God omdat Hij wonderen
doet. In onze tijden had Jezus wellicht een andere methodiek toegepast.
Verwijzing
Dat de wonderen niet op
zich staan, maar een verkondigende functie hebben, legt Johannes als geen ander
uit. De symboliek kan uitleggen wat woorden amper kunnen aanraken.
Zo is er het broodwonder,
dat overigens niet wordt beschreven. (Johannes 6, 1-14) We vernemen dat het
wonder is geschied. Vanuit deze symbooldaad start Jezus een theologisch discours
op. Uiteindelijk zal niet het voedsel dat vergaat ons dichter bij God brengen, maar het voedsel
dat blijft. Het wonder dient dus als opstapje naar het herstel van het Verbond
tussen God en mens. (Johannes 6, 26-28)
Dat wordt werkelijkheid wanneer volgelingen van Jezus delen in zijn Lichaam en
Bloed (Johannes 6, 46-58) Tijdens het Laatste Avondmaal wordt de symboliek van
de maaltijd hernomen. (Johannes 13, 17-38) Daar wordt bovenal nederigheid aangeleerd
door Jezus. De Kerk van het Verbond, die weldra wordt gesticht, is niet gediend van macht en pracht maar van eenvoud en dienstbaarheid. (Johannes 13, 1-15) Hij wast de voeten van de genodigden, als een
slaaf. Na het broodwonder en zijn theologische beeldspraak, trekt Jezus naar
Galilea. (Johannes 7,1) Tegenstanders willen Hem in Judea immers arresteren. Dat
bevestigt het offerkarakter van Jezus’ aardse bestaan.
Een ander wonder is de opwekking van Lazarus. (Johannes 11, 33-44) Het is mogelijks nog méér onvatbaar voor het menselijk verstand dan het broodwonder. Toch beweert Marta al op voorhand met klem dat haar broer niet was gestorven als Jezus eerder was gekomen. (Johannes 11, 32) Marta wordt door Jezus theologisch dieper ondervraagd: “Geloof je Ik de Opstanding en het Leven ben?” (Johannes 11, 24-27) Ze antwoordt bevestigend en kent Jezus stellig de kracht van de verrijzenis toe. Ook hier wordt een wonder aangewend om Jezus’ aardse opdracht uit te beelden. De opwekking van Lazarus is immers de voorafbeelding van Pasen. Ook hier wordt een les in nederigheid geleerd: Jezus zal lijden als een dienaar die ten onrechte is veroordeeld. (Johannes 11, 49-50) Eén mens sterft voor het hele volk. Slechts hierop kan de Kerk gebouwd worden. Ook hier wordt de tegenstand toe en vlucht Jezus de woestijn in omdat men Hem in de grote steden van Judea wil arresteren. (Johannes 11, 53-54) Het offer van het Lam van God komt steeds dichterbij.
Goddelijkheid
Het broodwonder en de
opwekking van Lazarus, hoe fenomenaal van aard ook, verbazen de omstaanders,
maar voor Jezus zijn het vooral voorafbeeldingen van de Boodschap die Hij wil
verkondigen aan wie er voor openstelt. De verrijzenis is immers de apotheose
van de heling voor de mensheid. De verrijzenis bekrachtigt de wonderen en de
Goddelijkheid van Jezus. De verrijzenis is geen symboolverhaal en raakt een
fundamenteel-Goddelijke diepte die ondoorgrondelijk is voor het menselijk
verstand.
Zelf heb ik niet de neiging om veel te zeggen over het leven na de dood en over de verrijzenis. Ik vind een aanleiding daartoe in de Schrift: daar wordt enkel het lege graf vernoemd, niet het verrijzenisgebeuren, en het Rijk Gods wordt slechts in beelden benoemd. Ook over wie aanspraak heeft op het Rijk Gods zal ik er altijd het zwijgen toe doen. Het Goddelijke, dat behoort God toe. Een mens eert God nog het meest met grote bescheidenheid, en vooral kijkend naar zijn of haar eigen doen en laten, spreken en zwijgen. En dat is meteen een overgang naar het evangelie van de volgende zondag.