We vieren beloken Pasen, de zondag waarop de luiken sluiten van een week lang hoogfeest van Pasen. Goede Vrijdag was niet het einde van Jezus’ verkondiging, Hij blijft zijn apostelen en volgelingen nabij. Na de Veertigdagentijd volgt de Vijftigdagentijd van Pasen tot Pinksteren. Dit is de lange overgang van het lege graf tot de neerdaling van de heilige Geest. In deze overgangsperiode verschijnt Jezus nog geregeld aan de apostelen en aan volgelingen.
Het evangelie van deze zondag richt onze aandacht op het doel van deze verschijningen. Er moet geloof groeien voorbij het zien. Geloven is niet weten. De tijd dat Jezus hoorbaar, tastbaar én zichtbaar onder zijn volgelingen aanwezig is, zal weldra tot de verleden tijd behoren. Ze moeten de overgang maken naar een nieuwe relatie tot Jezus. Ook vandaag is dit de grootste uitdaging van het geloof: Jezus is niet menselijk in ons midden om ons bij te staan en te corrigeren in onze geloofsvisie en in ons doen en laten.
Geloof begint voorbij het zichtbare en tastbare.
Tomas staat symbool voor het menselijk
wetenschappelijk instinct. Meten is weten. Wat je ziet, dat is er. Met beloken
Pasen gaan we opnieuw een stap verder in de verkondiging. De opluchting en de
vreugde dat het graf leeg is en dat de Heer verrezen is, maken plaats voor een
nieuwe geloofshouding. Goede Vrijdag is niet volledig uitgewist: de mens Jezus
is gestorven. God heeft zijn Zoon onder ons laten leven. De Mensenzoon heeft ons
langs parabels, wonderen, redevoeringen en gesprekken duidelijk gemaakt wat God
van ons verlangt. God houdt ons niet eeuwig bij het handje. Het is aan ons om
te investeren in ons geloof in God en om onze spiritualiteit levend te houden.
Tomas heeft het daar moeilijk mee. Hij zit
uiteraard nog midden in de teleurstelling en het verdriet om Goede Vrijdag in
zijn maag. Jezus is aan de andere leerlingen verschenen, niet aan hem.
Misschien zagen ze wel spoken, misschien maken ze zichzelf iets wijs. Zolang
Tomas Jezus niet met zijn eigen ogen heeft gezien, is hun verhaal voor Tomas
fictie.
De negende, ultieme zaligspreking.
Als bij voorbeeld verschijnt Jezus daarom
alsnog voor Tomas. Net zoals de vorige keer, zegt Jezus: “Vrede zij jullie.”
“Eirènè humin.” Jezus nodigt hem vervolgens uit om de wonden te komen voelen. Wat
theatraal roept Tomas na zijn waarnemingen: “Mijn Heer en mijn God!” Jezus laat het er niet
bij. Het is geen verdienste om te geloven als je de Heer van aangezicht tot
aangezicht hebt gezien. “Zalig zij die niet hebben gezien en toch geloven.”
Jezus kan niet op iedere twijfelaar afstappen om hem of haar ervan te
overtuigen dat Hij de Zoon van God is. Het lijkt de ultieme vervollediging van
de bergrede: een negende, allesomvattende zaligspreking.
Ook wij kunnen bedolven geraken onder
verdriet en teleurstellingen en de zin van ons bestaan kan wegsmelten. Dat zijn
net de momenten waar we in ons geloof mogen opstaan en doorgaan. Geloof is geen
verzonnen troostmiddel. Geloven is voorbij het weten en kennen de moed bijeen
rapen en ingaan op Gods aanbod van vrede. Vrede zij dan met ons allen, en het
geloof in Jezus Christus, de Zoon van God, die onder ons heeft gewoond, die
heeft geleden en gestoven is voor ons allen, en die op de derde dag is verrezen
om ons altijd nabij te blijven in ons geloof. Zalig zij die niet hebben gezien
en toch geloven.