We zijn met het evangelie van de derde Paaszondag in het laatste hoofdstuk van het Lucasevangelie aanbeland. Er hangt een wat ijle sfeer na de zware dramatiek van het lijdensverhaal. Angst en twijfel zijn nooit ver weg. Toch wordt dit laatste evangeliehoofdstuk een apotheose, vrij letterlijk zelfs: een tot Goddelijk niveau brengen van het voorafgaande.
- Voor de lezingen van de derde zondag van Pasen: klik hier.
De Emmaüsgangers hebben Jezus ontmoet en
herkend in het breken van brood. De leerlingen vertellen er nog over wanneer ze
plots opschrikken. Jezus verschijnt onder hen. Hij wenst hun vrede en zegt dat
ze niet bang moeten zijn.
Vrede voorbij de angst
De vredewens komt vaak terug wanneer Jezus
onder zijn leerlingen verschijnt. Het vormt in dit geval een soort accolade in
de Schrift en in het Lucasevangelie. Jezus werd al door Jesaja aangekondigd als
Vredevorst (Jesaja 9, 5). Bij zijn geboorte, het begin van zijn aardse leven,
brachten de engelen tijdens hun boodschap aan de herders eer aan God en wensten
ze de mensen van goede wil vrede toe (Lucas 2, 14). Nu wenst de verrezen Jezus
de leerlingen nogmaals persoonlijk vrede toe.
De leerlingen waren angstig, alsof ze een
spook hadden gezien, of een geest. Jezus maakt meteen duidelijk dat Hij in vrede komt en aanwezig is in geest en in lichaam. Zijn verschijning is geen zinsverbijstering,
geen waanbeeld, geen wensdroom. Dat bevestigt Hij door met hen te eten. Maar
wat Hij eet, is nog veel dieper vervuld van symboliek. Jezus verschijnt
uiteraard niet onder zijn leerlingen omdat Hij zin heeft in een hapje samen met zijn
vrienden.
De vis als herkenningsteken
De vis was het geheime kernsymbool bij de
eerste christenen, niet het kruis. Dat kruis was nog teveel verbonden met zijn
dood en bestond nog als effectieve straf. Het Oudgriekse woord voor vis is: “ichthus”.
Welnu, ichthus verzamelt de beginletters van de kern van de christelijke
boodschap: Jezus is de Gezalfde, Gods Zoon en Redder (Ièsous CHristos THèou [h]Uios Sôtèr).
Tijdens de christenvervolging was de vis het
herkenningsteken om een ontmoetingsplaats aan te duiden waar christenen bijeen kwamen.
Zo wisten ze dat ze er veilig met medegelovigen konden bidden en vieren. Bij
ontmoetingen op straat tekende een christen vaak een naar boven gebogen lijn op
de grond. Wanneer de ander dan een naar onder gebogen lijn tekende om zo de
contour van een vis te vervolledigen, dan betekende het dat men onder vrienden
was. Het is dus niet toevallig dat Lucas de vis vernoemt.
De vis staat bij de vroege christenen voor
het geloof in Jezus Christus. Wanneer de leerlingen aan Jezus de vis geven, reiken
ze Hem eigenlijk hun geloof aan, aan niemand minder dan Jezus zelf, die daar in
vlees en bloed staat, de Verrezene. Zoals Jezus brood brak met de
Emmaüsgangers en daarmee de eucharistie bekrachtigde, zo wordt langs de vis
bevestigd dat de leerlingen zijn volgelingen zijn, dat ze aan Hem toegewijd
blijven. Jezus neemt hun gave aan en zendt de leerlingen vervolgens.
Zo vormt ook het teken van de vis een
accolade in de inhoudstafel van het Lucasevangelie. Aan het begin van zijn
verkondiging zegt Jezus na de wonderlijke visvangst dat Hij Simon, Jakobus en
Johannes tot vissers van mensen zal maken (Lucas 5, 1-11). Hun roeping houdt
meteen een zending in. In dit laatste hoofdstuk van Lucas wordt die zending
opnieuw symbolisch in beeld gebracht en concreet gemaakt. Tijdens het wonder met de broden en de vissen wordt nogmaals vooruitgewezen naar die zending: breken en delen, in eucharistie en in geloof (Lucas 9, 10-17). Het resultaat na de gedeelde maaltijd: twaalf volle manden. Elke volle mand kan een apostel voorstellen.
Voorbij Pasen, richting Pinksteren
Jezus legt de fundamentele boodschap van de
Schrift aan hen uit: de betekenis van zijn lijden, sterven en opstaan uit de
dood. Van daaruit zendt Hij hen om getuigenis af te leggen, te beginnen in
Jeruzalem. Ze moeten daar blijven totdat ze door God bekrachtigd worden met de
Geest. Enkele Schriftverzen later stijgt Jezus ten hemel op.
Lucas schrijft overigens verder, hij houdt
niet op bij hoofdstuk 24. Zijn tweede boek – tenminste: dat vermoeden we – heet
de Handelingen van de apostelen, waarin de heilige Geest en de beginnende Kerk
aan bod komen. Met de neerdaling van de heilige Geest wordt de taak van de
volgelingen bevestigd, geconfirmeerd. We bevinden ons in de Paastijd in deze overgang, die
eigenlijk de overgang is van Pasen naar Pinksteren, van Christus naar de Geest,
van de volgelingen naar de wereldkerk. En daar zijn ook wij mee verbonden, in
onze geseculariseerde, geautomatiseerde en gedigitaliseerde eenentwintigste
eeuw, waar ontelbaar veel geluiden door elkaar heen klinken. Dat laatste was
overigens ook het geval ten tijde van de eerste christenen.
Moge de vrede van God met ons zijn. Moge
Christus de onrust in ons hart wegnemen en ons nabij zijn, langs ons gebed, de Zoon van God, onze Redder.