Wij kennen veel hiërarchie in de Kerk. Een wereldwijd netwerk van geloofsgemeenschappen heeft geen baat bij chaos en stuurloos ronddobberen. Een Kerk zonder rangorde zou algauw in stukken uiteenvallen. Waarin is hiërarchie behulpzaam en wanneer werkt ze averechts? En hoe kijken wij naar onszelf? Zijn we goed bezig? Beter dan anderen? Bestaat ook daar een morele hiërarchie?
Zonder aanzien
Hiërarchie binnen een geloofsgemeenschap mag vanuit Jezus' visie in de blijde Boodschap eigenlijk enkel om functionele redenen bestaan.* Elke vorm van verheffing gecombineerd met aanzien en praal - of het nu over zelfverheffing gaat of verheffing door anderen - is de bevestiging van hoogmoed en hovaardigheid. Hoe meer plaats het ego inneemt, des te minder plaats blijft er over voor God.
Hiërarchie kan nuttig
zijn en de werking van een gemeenschap vergemakkelijken. Men kan niet voor
iedere kleine beslissing iedereen samenroepen. In die zin wordt Petrus de eerste
van de apostelen, maar blijft hij evengoed een apostel als alle andere. (Matteüs 16, 13-20) Petrus
bewijst overvloedig hoe menselijk hij is wanneer hij Jezus verloochent. (Matteüs 26, 69-75) Juist
daarom mag hiërarchie mag nooit een doel op zich zijn.
Wij mensen zien niet altijd in dat we verkeerd bezig zijn.
We laten ons meeslepen door eigen (vaak materiële) dromen en verlangens en vergeten dan wat
Gods droom met deze wereld werkelijk inhoudt. Vaak gebeurt het onbewust en onbedoeld,
maar niettemin kan de Boodschap geschaad worden door soms oppervlakkige,
maar soms ook gewoonweg kwaadaardige eigen prioriteiten.
Laten we niet vergeten dat zelfs Jezus zich op aarde enkel
heeft laten verheffen op het kruishout, en nooit op tronen of draagstoelen. Eén
keer werd Hij bejubeld, gezeten op een ezel. Na zijn dood is Hij ten hemel
opgestegen. Onze Meerdere is God, die Vader is, Zoon en Geest.
Geen genade
Hoogmoed is het antidotum voor genade. Wie zichzelf bewierookt, behoeft geen verhoring van Godswege meer. Hij heeft zichzelf al geloofd en geprezen, wat zou God moeten toevoegen? Alles is al gezegd. En eigen lof stinkt bovenal. Het stinkt naar zelfgenoegzaamheid en naar vernedering van de anderen.
We kunnen overigens maar beter niet te meewarig kijken naar de farizeeër: we hebben immers zelf ook soms de neiging om onszelf op een hoger echelon te plaatsen dan anderen. Ook dat is een vorm van hiërarchie: een sociale rangorde binnen de gemeenschap gebaseerd op moraliteit. Het is een vorm van dweperij die heel nefast kan zijn en waar Jezus hard tegen in gaat.
De farizeeër doet in zijn dagelijks leven inderdaad zijn best: hij vast twee keer per week, hij wijkt niet af van de regels en schenkt aalmoezen. Maar hij faalt grandioos in nederigheid. Hij denkt door al die goede daden heel dicht bij God te staan. Hij denkt uit zichzelf dichter bij God te komen. Dat is een illusie. De farizeeër denkt dat hij God heeft getemd. Hij maakt zichzelf iets wijs, getooid in zijn grootheidswaanzin. “Ik dank U dat ik niet ben zoals de rest van de mensen.” (Lucas 18, 11) Hij eert God niet, maar zichzelf. Hij gelooft… in zichzelf. En hij kijkt neer op de rest.
Lucas leidt de parabel bewust in met de bijzin: “Met het
oog op sommigen die zichzelf rechtvaardig vinden en anderen minachten…”.
Dichter bij de Griekse tekst klinkt het: “Hij sprak nu ook tot sommigen die op
zichzelf vertrouwden als rechtvaardig en die neerkeken op de anderen…” De
farizeeër lijkt op gelijke hoogte te komen met God, daar vooraan in de tempel,
zo vol van zichzelf.
God kan ons vergeving schenken. Wij kunnen slechts vragen of
Hij zich over ons wil ontfermen. Niet wij bepalen hoe God denkt en handelt. Dat
zou het toppunt van hovaardigheid zijn. God staat daarom ook veel dichter bij
de tollenaar die zijn ogen zelfs niet ten hemel durft te richten. God is deze mens nabij in genade en ontferming. Genade is geen recht, maar een gave.
Die genade staat centraal in het christelijk geloof. Wij
maken God niet, Hij heeft ons gemaakt. Wij creëren God niet, Hij is de
Schepper. Wanneer we daar aan tornen, halen we de openbaring van God onderuit. Hij
maakt zich kenbaar aan ons, Hij is het begin van alles. Niet wij. Laten we dat nooit vergeten. God is geen schoothond. Hij overstijgt ons in alles.
Vergiffenis
De tollenaar is geen heilig prentje. Hij heult mee met de
Romeinen en int geld voor hen. Hij vraagt zelfs meer om voor zichzelf nog wat
over te houden. Eerlijk is het niet bepaald. Maar hij komt tot inkeer. Hoe vaak
keek hij mensen niet recht in de ogen terwijl hij hen afzette door teveel geld te
vragen? Hoe heeft hij dat durven te doen? Maar God durft hij nu echt niet aan te kijken. Hij
durft zelfs niet op te kijken in de tempel, in Gods huis. De tollenaar staart
beduusd naar de grond, met een naar gevoel. Hij heeft spijt.
Toegegeven, de tollenaar heeft er een zootje van gemaakt. “God,
wees mij genadig,” is zijn eenvoudige maar daarom niet minder oprechte
schuldbelijdenis. De uitspraak kan ook vertaald
worden als: “God, schenk mij vergiffenis.” (Het Griekse “hilasthèti” kan
vertaald worden als: “wees mij genadig”, maar ook: “wees verzoend met mij”.) (Lucas 18, 13b) Citeert hij het begin van Psalm 51? “God, wees mij genadig in
uw barmhartigheid. Wis al mijn overtredingen uit.” (Psalm 51, 1b) Koning David
ervaart dat hij grenzeloos gefaald heeft, net als de tollenaar in de parabel.
De tollenaar vraagt om een grote gunst, daar is hij zich terdege van bewust. God heeft er oren naar. De farizeeër daarentegen wordt niet gehoord. Hij heeft genoeg aan zichzelf.
En wij? Kunnen wij aan God toevertrouwen wat ons dwars zit? Durven wij in alle openheid onze tekorten voorleggen aan Hem? Kunnen wij in leegte en gemis bij Hem komen en vragen om een nieuwe kans?
-------------------------------
* nuttige passages hierbij, over wanpraktijken van farizeeën: Matteüs 23, 1-8 - Marcus 7, 1-7 - Matteüs 12, 9-17 - Johannes 8, 1-11; over hiërarchie onder apostelen: Matteüs 20, 20-28 - Matteüs 16, 13-20.