Jezus maakt duidelijk dat Hem volgen niet het enige is wat
Hij van zijn leerlingen verwacht. Hij zegt dat in duidelijke taal tegen
zijn leerlingen: “Geloof in Mij zoals je in de Vader gelooft”. Dat is heel
helder en niet verkeerd te verstaan, ook voor ons. Jezus vraagt ons letterlijk
om in Hem te geloven. Voor de leerlingen lijkt dat op het eerste zicht
gemakkelijker: Hij is onder hen aanwezig, ze kunnen Hem zien, aanraken en
aanspreken.
Het lijkt makkelijker, maar het is niet zo. Vanuit de nabijheid moeten de
leerlingen zich immers voorbereiden op een andere manier van volgeling zijn. De
volgende stap maakt het immers al een stuk complexer voor de apostelen: “Jullie
kennen de weg waar Ik heen ga.” (Johannes 14, 4)
Tomas toch...
De apostel Tomas, die later zal weigeren te geloven dat de
Verrezene onder de leerlingen verschenen is, die zegt spontaan: “Wij weten niet
eens waar U naartoe gaat, Hoe zouden we dan de weg daarheen kunnen weten?”
(Johannes 14, 5)
Jezus spreekt duidelijk op een heel ander niveau dan Tomas.
De apostel zoekt zekerheid, standvastigheid, hij verlangt naar duidelijke
kennis die hij zich in zijn gedachten kan voorstellen. Hij wil het begrijpen,
vastgrijpen, vanuit zijn eigen kennis aflijnen. Jezus echter doet een beroep op hun gelovige
wijsheid. Tomas wil Jezus vasthouden, Jezus roept op tot afstand.
Niet tastbaar
De leerlingen worstelen in dit diep theologisch gesprek met
de schokkende gewaarwording dat hun Meester niet tot aardse koning gekroond zal
worden, en dat het Rijk van God, waar Hij zo gepassioneerd over spreekt, niet
hier op aarde gerealiseerd zal worden. Ze blijven rondjes maken in hun
gedachten: spreekt Hij misschien toch over er een aards pad naar een werelds
kasteel? Het is een vorm van ontkenning. Eigenlijk weten ze al dat het niet zo
is, ze kunnen de werkelijkheid nog niet aan.
Jezus vraagt zijn leerlingen om te geloven, en om in dat
geloof geen tastbare zekerheden te zoeken. Ze moeten vertrouwen op hun geloof, op hun
aanvoelen vanuit dat geloof. En ons geloof gaat zoveel verder dan een catechismus met bij elke vraag
een eenduidig, klaar en helder antwoord. Dat is tot op vandaag een opdracht
voor iedere christen.
Wij, mensen, zijn in onze opvoeding geprogrammeerd voor
wetenschappelijke informatie. Dat is het allerbelangrijkste, zo klinkt het,
daar draait de wereldse motor op. De Mechelse catechismus was een poging om
toch aansluiting te vinden bij het tastbare, standvastige denken dat steeds
belangrijker werd in de samenleving. Het mocht niet baten. Het is een illusie
om geloof te herleiden tot uitwendigheden en feitelijkheden. Dat moeten de
leerlingen ook ervaren in het gesprek dat deze zondag wordt voorgelezen als
evangelie.
Ik ben het
Jezus gooit een oneliner in het gesprek: “Ik ben de weg, de
waarheid en het leven: niemand kan tot de Vader komen, tenzij door Mij.”
(Johannes 14, 6) Hij legt een belangrijke klemtoon door het Griekse woord ‘ego’
te gebruiken. De persoonsvorm wordt normaal niet gebruikt in het Grieks, die
kan je afleiden uit de vervoeging, net als in het Latijn. Maar Jezus gebruikt
de persoonsvorm ‘ego’ en bedoelt daarmee: “Ik en niemand anders”. Er komt dus
wel enige aflijning en duidelijkheid.
Hij alleen is de weg naar de Vader, naar het Koninkrijk van
God. Jezus noemt zichzelf ook de waarheid, die Goddelijk is en door de Vader
wordt ingegeven. En Hij is het leven: de Verrijzenis, de toegang tot het eeuwig
leven. Deze drie beelden zijn eigenlijk
versmolten met elkaar, je kan ze moeilijk van elkaar losweken. Ze omschrijven
drie dimensies van Jezus’ verbinding met de Vader. Met wat creativiteit kan je
er ook de triniteit in bespeuren: Jezus als de Weg naar God, de Vader als de
schepper en bron van Waarheid en de Geest als inspirerende wijsheid die leidt
tot het eeuwige Leven.
De Filippuswens
Filippus dringt aan: “Laat ons de Vader zien, Heer, meer
verlangen we niet.” (Johannes 14, 8) Dat alleen volstaat voor de apostel, meer vraagt
hij niet. Het is een vraag die aansluit bij die van Tomas: een vraag om
tastbaarheid, om zichtbaarheid. Filippus verwoordt hier eigenlijk het hoogste
menselijk gelovig verlangen, die alle onzekerheid voorgoed uitwist, maar die in
zijn ultieme hebberigheid meteen ook onmogelijk is: de wens om God te mogen zien, Hem
van aangezicht tot aangezicht te mogen aanschouwen.
Jezus richt zijn antwoord rechtstreeks tot Filippus, in de
vorm van een vraag. “Ik ben al zo lang bij jullie en nog ken je Me niet,
Filippus?”, vraagt Hij. Er klinkt verbazing, misschien zelfs verontwaardiging
in Jezus’ reactie. Zo lang al volgt Filippus de Mensenzoon, en hij vraagt enkel
naar de Vader? Bovenal hoort iedereen de strenge ondertoon: blijf bij de les,
dit gaat over de essentie, en die is niet eenvoudig en ook niet flexibel naar
eigen believen. Zoek het dan ook niet in de menselijke, aardse eenvoud. Zoek je
geloof in het ongrijpbare. Jezus speelt in op iets wat ze eigenlijk al zouden
moeten weten: geloof is zoveel méér dan zien, zoveel méér dan begrijpen. Geloof
gaat zoveel verder dan de aardse Jezus.
Vader en Zoon
“Wie Mij ziet, die ziet de Vader.” (Johannes 14, 9b) En
daarna verduidelijkt Hij deze uitspraak: “De woorden die Ik zeg, spreek Ik niet
uit Mijzelf, maar het is de Vader die verblijft in Mij en zijn werk verricht.”
(Johannes 14, 10b) Geloven is niet zien, maar toch aanvaarden. Geloofskennis is
niet gebaseerd op wetenschappelijke gegevens die van buiten geleerd worden. Het
gaat over de Boodschap eigen maken, in woorden en daden, in doen en laten, in
gebed en leven, en vertrouwen dat je langs die weg God steeds beter leert
kennen. De leerlingen kunnen in Jezus de wil van de Vader ontdekken. Hij is de
Zoon van God, geen aards idool. Hij verwijst naar de Vader, de Vader is in Hem.
Dat de leerlingen het niet meteen begrijpen, is dus logisch.
Toch spreekt Jezus hen keer op keer duidelijk toe. Misschien horen ze
uitspraken niet omdat ze die niet willen horen, omdat ze Jezus bij zich willen
houden, opdat die aardse vreugde van Hem te mogen volgen op weg naar Jeruzalem nooit
voorbij gaat. Maar daartoe is Hij niet op aarde gekomen.
Geloof je?
“Geloof je niet dat Ik in de Vader ben en de Vader in Mij
is?” (Johannes 14, 10a) De vraag kan niet duidelijker zijn, toch? Het is meteen
ook een aanleiding om tot een diepe theologische reflectie.
Jezus is de weg, de waarheid en het leven. Maar waarom maken
we er dan zo’n zootje van op aarde? Waarom kunnen mensen bidden tot God en
tegelijk oorlog voeren en hun naasten onderdrukking? Hoe is het mogelijk dat er kinderen misbruik zijn door priesters en kerkbetrokken leken? Waarom zijn er mensen, dichtbij en ver weg, die sterven van de honger? De Schriftlezingen van volgende week vertellen ons meer...