Welkom op de blog "Geloof en Spiritualiteit".
Neem zeker eens een kijkje in het blogarchief!

Dit is de komende tekst:
- God en mens, ideaal en realiteit (8-9 februari 2025).

30 juli 2024

'Doe een jas aan!' (3-4 augustus 2024)

“Doe een jas aan! Het is veel te fris om er zo bij te lopen.” Hoeveel zou dit gezegd worden? Uit bezorgdheid, uit voorzichtigheid of verontwaardiging. Zelfs in een Belgische zomer kan het soms nodig zijn. De ontvanger van de boodschap zou vaak beter moeten weten: “Hoe is het mogelijk?” Paulus heeft hetzelfde gevoel. Hij wil dat we ons kleden met de nieuwe mens.

Zich kleden

Waarom dragen we kleren? We kleden ons eerst en vooral om onze kwetsbaarheid te bedekken. In tegenstelling tot wat modeontwerpers en reclamemakers ons willen doen geloven, is kledij in de eerste plaats een functionele bescherming van ons lichaam. Naargelang we ons moeten bedekken tegen regen, wind, sneeuw, koude of hitte, zal onze kledijkeuze duidelijk verschillen. Zonder extra beschermlagen lopen we het risico om een longontsteking op te lopen, of bij hitte brandwonden. Zelfs in vroege beschavingen droeg men dierenhuiden ter bescherming.

We kleden ons ook om onze naaktheid te bedekken. Kledij heeft een morele connotatie. Het in ongeoorloofd om rond te lopen zonder kleren aan, tenzij in bepaalde afgebakende zones uiteraard. In een tijd waarin algemene waarden verschuiven, blijft er toch een zekere schroom bestaan. Onbegrensde vrijheid is immers niet leefbaar. En wanneer de hormonen pingpong spelen, zou het kunnen leiden tot heel wat problemen.

Wat het esthetisch karakter van kledij betreft, is het niet aangewezen om in dit discours veel te vertellen. De gustibus et coloribus non disputandum.

Bescherming

Wanneer Paulus aan de christenen van Efeze schrijft dat ze zich moeten bekleden met de nieuwe mens, gebruikt hij een bijzonder goed gekozen beeldspraak waarbij de functionaliteit van kledij gebruikt als uitgangspunt. Paulus ziet geloof als een jas die je aantrekt, weliswaar zonder die zomaar weer uit te trekken natuurlijk. Het geloof biedt je een bescherming, een filter tegen de hardheid van de realiteit.

De werkelijkheid is als het zonlicht. Wanneer we er zonder filter recht in kijken, verblindt ze ons. We interpreteren dus altijd. Hoe zou je tegenslag en pijn, ziekte en dood kunnen accepteren zonder enig interpretatiekader? Dan is alles absurd. We hebben nood aan betekenis.

Goed en kwaad

De ‘nieuwe mens’ bij Paulus (of deutero-Paulus, want het auteurschap van Paulus is niet zeker wat de Efeziërsbrief betreft) is een mens zoals alle anderen, maar zij of hij draagt de jas van gerechtigheid en heiligheid in navolging van Christus. (Efeziërs 4, 24) Het is een jas van geloof belijden én beleven.

Voor de concrete invulling kiest Paulus als echte Westerling vooral de weg van de ‘negatieve ethiek’ en beschrijft hij vooral alles wat men niét mag doen. Met name: lieg niet, blijf niet kwaad, wees niet oneerlijkheid, spreek geen verderfelijke taal, vloek niet. (Efeziërs 4, 25-31) In het vijfde hoofdstuk volgt nog een sappige lijst. Toch is er ook al een glimp van positiviteit: spreek goede en opbouwende woorden die de ander deugd doen. (Efeziërs 4, 29b) En Paulus bouwt hier in zijn conclusie op verder: ‘Wees goed voor elkaar en vol medeleven; vergeef elkaar zoals God u in Christus vergeven heeft.’ (Efeziërs 4, 32)

Is de ‘nieuwe jas’ een keuze tegen iets? Eigenlijk wel. Zich kleden, is zich wapenen en beschermen tegen negatieve invloeden. Zonde en verderf worden in de brief nogal overvloedig uitgewerkt, zoals vaker bij Paulus. Kiezen voor Christus is kiezen voor het goede. Dus: tegen het kwaad. Het is even goed kiezen tegen de leegte, tegen de zinloosheid. (Efeziërs 4, 14)

Positieve keuze

De jas van de nieuwe mens is echter ten diepste een actieve en positieve keuze. Het is zelf in alle vrijheid kiezen voor Christus en voor een bewuste levensstijl. Dus niet zijdeling of gedeeltelijk, maar ten volle en uitdrukkelijk. Een keuze is een actieve beslissing. Je draagt de jas of je draagt ze niet.

De nieuwe mens ‘aantrekken’ overkomt je niet. Je doet het zelf, omdat je ervan overtuigd bent, omdat je er in gelooft. Omdat je in Hém gelooft. Dat is immers wat God van je verlangt: dat je gelooft in Jezus, die door God onder de mensen is gezonden. (Johannes 6, 29)

Op je lichaam

Deze jas vult je mens-zijn aan. Geloven is geen zelfontkenning of zelfverguizing maar de gelegenheid aangrijpen om een betere versie van jezelf te worden, vertrekkend vanuit je keuze. Deze kledij – dit bekleden – sluit immers aan op je huid, op je kwetsbaarheid.

Je vult je kwetsbaarheid aan met genade. Eigenlijk is het aantrekken van deze jas het aanvaarden van de genade die God ons schenkt. (Efeziërs 4, 7) Die genade schonk de Heer langs het manna in de woestijn en in overvloed met Jezus Christus' komst op aarde. (Johannes 6, 32-35) Geloven is dus ook geen zelfverheerlijking.

We aanvaarden de genade volmondig en dus ook de Schenker ervan.  En God aanvaardt ons zoals we zijn en verheugt ons in wat we mogen worden, wanneer we groeien ten goede. Naar Hem toe, met zijn hulp. 

25 juli 2024

Wonder van vrijgevigheid (27-28 juli 2024)

Jezus leert zijn apostelen en toehoorders met het broodwonder over de gulheid en vrijgevigheid van God. De lichamelijke én de geestelijke honger worden gestild. Geloven in God doe je als mens, niet enkel met je 'geest'. Maar we zien het wonder niet altijd. En als we het zien, begrijpen we de boodschap niet noodzakelijk. Daarom blijft God zo gul: om ons de kans te geven, telkens weer, om Hem beter te begrijpen.

Het is traditie bij het joodse volk om het eerste brood van het nieuwe graan aan de levieten te schenken (2 Kronieken 11, 13-14 – Leviticus 23, 10). Vanuit het Noordrijk is het onmogelijk om naar Jeruzalem te gaan offeren, dus worden ze aan de profeet Elisa (eigenlijk uitgesproken als ‘Elisja’) geschonken. Hij heeft immers ook een priesterlijke taak. Langs deze offerdaad wil het Volk de eerste oogstvruchten van wat God langs de schepping schenkt aan Hem teruggeven uit dankbaarheid. Elisa wordt hiermee ook uitdrukkelijk bevestigd in zijn profeet-zijn, als opvolger van Elia. (2 Koningen 4, 42)

Profeten

Wat aan Elisa uit gulheid wordt gegeven, deelt hij op zijn beurt verder uit. Elisa houdt geen grote portie voor zichzelf. Hij voedt honderd mensen met de twintig gerstebroden. Een interessant detail: vlak voor dit verhaal maakt Elisa tijdens de hongersnood een gerecht van wilde kruipplanten dat na toevoeging van meel plots eetbaar wordt. (2 Koningen 4, 38-41)

Bij Jezus gebeurt bij het broodwonder precies hetzelfde als bij Elisa, zij het dan in grotere omvang. De verwijzing naar Elisa roept meteen veel op. De naam betekent: ‘mijn God is redding’. Dat is niet toevallig. Bovendien is Elisa is de opvolger van Elia, die het monotheïsme hersteld heeft. Verder wordt Jezus langs dit verhaal bevestigd als profeet. Sterker nog: Hij is méér dan een profeet, want het verhaal neemt grotere proporties aan.

Niet zien

De toehoorders van Jezus hebben honger. Er is een kereltje met vijf gerstebroden en twee visjes (het gaat uitdrukkelijk om kleine vissen). (Johannes 6, 9) Jezus vraagt echter bij wijze van proef aan Filippus: ‘Zullen we brood kopen?’ (Johannes 6, 5) De eigenlijke test bestaat erin of Filippus in Jezus een profeet ziet. (Johannes 6, 6) Filippus beklemtoont de grote nood en maakt zelf een rekensom. Hij ziet de vijfduizend mensen maar ziet geen kans op een wonder. (Johannes 6, 7 en 10) Hij (h)erkent nog niet wat er mogelijk is met Jezus bij zich, maar drijft de spanning wel op in het verhaal. Andreas gaat mee in gesprek en acht het meteen onmogelijk dat er genoeg voedsel samengebracht kan worden. (Johannes 6, 8-9) Beide apostelen zien in Jezus nog geen profeet.

Wel is het Andreas die het jongentje met de vijf broden en twee visjes opmerkt. Draagt deze jonge knaap in zijn onschuld symbolisch de vijf boeken van de Tora en de 2 stenen tafelen van de Wet van Mozes bij zich? Voegt Jezus in zijn eigen Persoon de Profeten toe aan de Wet langs zijn broodwonder? Betrekt Hij de hele Schrift bij het wonder? Het is een mogelijke interpretatie. 

Alleszins wordt langs Jezus’ bezorgdheid dat het volk gevoed moet worden, meteen duidelijk dat Hij ook de lichamelijke noden van de mensen erkent, dat Hij niet enkel met de geest en de spiritualiteit begaan is.

Wonder

Het brood, dat uit de vrijgevigheid van het kereltje is ontvangen, wordt onder de mensen uitgedeeld. Daarna wordt het broodwonder vastgesteld. De twaalf apostelen verzamelen de overschot op vraag van Jezus. Waarom vraagt Jezus dit zo uitdrukkelijk? Als zelfbevestiging? Nee. Hij wil een boodschap aan de mensen overbrengen op een zichtbare, tastbare wijze. 

De twaalf manden met brokken staan voor de twaalf stammen van het Godsvolk. Jezus richt zich tot het hele Volk van God. (Johannes 6, 12-13) Zij worden belichaamd door de twaalf apostelen, die volop delen in de overvloed van het wonder, de één niet meer dan de ander. In volle gelijkwaardigheid hebben ze deel aan Jezus’ Boodschap. Zo zullen ze de verkondigingstaak ook overnemen na zijn dood en verrijzenis.

Misverstand

De mensen bevestigen Jezus als de Heiland en Redder: “Hij moet de profeet die in de wereld zou komen.” (Johannes 6, 14) Duidelijker kan het niet. Maar ze overdrijven in hun typisch-menselijk enthousiasme en willen hem meteen tot nieuwe koning kronen. Daar wil Jezus niets van weten. Hij trekt zich terug in de bergen, helemaal alleen. (Johannes 6, 15) 

Zo landt dit spiritueel verhaal weer op de harde grond van de realiteit. Mensen begrijpen niet wat Jezus eigenlijk bedoelt. Ze klampen zich vast aan Hem en willen Hem als politiek instrument gebruiken. Dat is niet de bedoeling. De Boodschap is zoveel sterker, breder, hoger. 

19 juli 2024

Zonder herder (20-21 juli 2024)

De vroegste christelijke kunst bevindt zich in de verborgenheid. Het christendom zelf heeft zich ruim twee eeuwen moeten verbergen. Deze afbeeldingen moeten dus bijzonder kostbaar en betekenisvol zijn geweest voor de vroege christenen. Verwijlen bij één van deze afbeeldingen moet een rustpunt zijn geweest in tijden van angst om vervolging. 

Verborgen

Een ogenblik samen je geloof in Jezus mogen uitdrukken en delen met anderen, verborgen onder de grond, omringd door enkele sobere beeltenissen: het is zo anders dan wij nu gewend zijn. Even bij de Herder mogen samenkomen, even je diepste overtuiging mogen beleven.


Fragiel

Jezus wordt in die vroege tijd wel vaker afgebeeld als goede Herder: een jongeman zonder baard, met een schaap om zijn schouders heen. Dat het beeld in die tijd erg in de smaak viel, is te begrijpen: de christenen zijn in die tijd vaak verspreid in een onchristelijke en vijandige omgeving en bevinden zich door hun overtuiging soms in gevaarlijke omstandigheden, maar ze zijn veilig bij hun Herder. Het beeld is heel intiem en geruststellend: zowel de dieren bij Jezus als het schaap om Jezus’ schouders zijn innig met Jezus verbonden. Jezus kent hen allemaal en zij kennen Jezus. De symboliek is even fragiel als de afbeelding zelf. De muurfresco straalt een authentieke puurheid uit.

Jezus is bekommerd om ons, net als de Vader. Zelfs wanneer Jezus vermoeid is en zich liever wat zou afzonderen van de grote menigten, blijft Hij zich over hen ontfermen. ‘Ze zijn als schapen zonder herder.’ (Marcus 6, 34) Stuurloos is de menigte waar Jezus naar kijkt, de weg kwijt. Verloren en zonder doel dwalen ze rond, op zoek naar een teken, een wonder. Jezus krijgt medelijden. Hij heeft het moeilijk wanneer Hij de mensen zo ziet. Ze weten niet wat ze moeten doen. Ze vragen om hulp. Hoe kan Hij dat weigeren, de Messias en Redder? 

Om zoveel verschillende redenen moet dat beeld veelzeggend zijn geweest in het vroege, nog veroordeelde christendom. Een bron van inspiratie, van kracht, maar ook van troost moet het zijn geweest. Want al gaat de weg door een donker dal: wie gelooft, hoeft toch niet te vrezen, want de Herder is daar. (Psalm 23, 4a)

Pienter

Deze afbeelding in de catacomben van Priscilla heeft geen zonlicht gezien. De kleuren zijn bijzonder goed bewaard door de eeuwen heen. Dit is een vroege getuige van de kracht van kunst. Het is ook een doordachte keuze. Het beeld zal spontaan weinig argwaan wekken bij de Romeinen. De Romeinen zullen er namelijk Hermes in herkennen, die een ram draagt dat geofferd wordt. Dat is bijzonder pienter gezien van de christenen.



Zijn Romeins equivalent wordt in Mercurius gevonden, die ook soms met een bokje of een geit wordt afgebeeld.

Symboliek

Het spreekt voor zich dat deze fresco de parabel van het verloren schaap uitbeeldt. (Lucas 15, 3-7) Deze parabel komt bij Marcus tot leven in de menigte die Jezus vraagt om uitleg. (Marcus 6, 30-34) Ze zijn op zoek, ze willen luisteren naar zijn Boodschap. Na de verkondiging volgt het broodwonder, en nog belangrijker: het viswonder. De vis staat voor het geloof in God ('ichtus' is Grieks voor 'vis' en staat in het Grieks als afkorting voor: Jezus Christus, Zoon van God en Redder). De vis - het geloof - wordt verdeeld op de bijeenkomst, samen met het brood dat leven geeft.

De eenvoud van deze fresco maakt het werk zo bijzonder. Het kleurenpallet is beperkt: rode, bruine en groene tinten. Ook de vormgeving blijft heel eenvoudig. In het midden staat de herder, een jongeman in een korte witte tuniek. Hij draagt een tas over zijn linkerschouder. 

Uitgebeeld

Links en rechts van de Herder staan er bomen telkens met een vogel er in. Het lijkt een verwijzing te zijn naar Jezus die het Rijk Gods vergelijkt met een mosterdzaad, dat een grote boom wordt waarin de vogels kunnen nestelen. (Matteüs 13,31-32) 

Links en rechts van de herder aan de voet van de bomen staan twee dieren die naar de herder kijken. Een derde dier wordt door de herder op zijn schouders gedragen. Wie aandachtig kijkt, merkt dat Jezus geen schaap draagt, maar een bokje. Een van de twee dieren op de grond blijkt overigens ook een bok. Dat doet enerzijds denken aan het scheiden van 'de schapen en de bokken' bij het Laatste Oordeel. (Matteüs 25,31-34) 

Tegelijk maakt de fresco duidelijk dat Jezus gekomen is om de bokken op zijn schouders te nemen en niet verloren te laten gaan. Jezus is geduldig, zoals Petrus in één van zijn brieven schrijft. (2 Petrus 3, 3-9) De uitgestrekte hand van de Herder wijst zonder aandringen naar de rechterkant, de goede kant. Jezus wil helemaal niet dat iemand verloren gaat. Zijn gezicht is lichtjes naar die rechterzijde gewend.

Overvloed

Als de Heer je herder is, dan kom je niets tekort, zegt Psalm 23 met veel overtuiging. Die overvloed aan genade zal een kostbare ervaring geweest zijn ten tijde van de catacomben. 

Het mag ook ons inspireren in tijden waarin het christendom haar comfortabele positie verloren heeft en er wel eens neergekeken wordt op geloof. 

09 juli 2024

Dank U wel (13-14 juli 2024)

Amos is geen broodprofeet, die geld verdient met lauwe religieuze praatjes die passen in het kraam van de koning. Een eenvoudige schapenfokker en vijgenteler uit Tekoa in het Zuidrijk Juda wordt door de Heer naar Betel gezonden, het religieuze centrum in het Noordrijk Israël op dat ogenblik, om de wantoestanden daar aan te klagen. Hij treft er huichelarij aan, oneerlijkheid, en een grenzeloze ondankbaarheid naar God. Later zal Jezus op aarde verkondigen in soortgelijke omstandigheden. Mensen vergeten het verleden gauw. Een samenleving heeft weinig aanleg tot het behouden van een wijze en verstandige levensstijl. Dat is van alle tijden. Helaas.

Pijnlijke val

In zijn klaaglied over het volk spreekt Amos vlijmscherp: ‘Ze is gevallen, vrouwe Israël, ze zal niet meer opstaan’ (Amos 5, 2a) De teerling lijkt al geworpen, het is al te laat. Of toch niet? ‘Zoek de Heer en leef!’, roept Amos het volk als laatste waarschuwing toe. De gerechtigheid, die zo belangrijk is in Gods ogen, wordt met de voeten getreden, verafschuwd zelfs. (Amos 5, 7) ‘Jullie haten hen die in de poort het recht verdedigen, jullie verafschuwen hen die de waarheid spreken. Jullie vertrappelen de zwakken en eisen een deel van hun graan op.’ (Amos 5, 10-11) De Heer is bij monde van Amos niet mals voor de machtsdragers van Israël. En terecht, zo blijkt.

‘Jullie liggen maar op je ivoren bedden, hangen op je divans, eten lammeren uit de kudde en kalveren uit de stal. Luidkeels zingen jullie bij de harp, en jullie denken te spelen als David zelf.’ (Amos 6, 4-5) Daarmee wordt een gevoelige spreekwoordelijke snaar geraakt. Ze wanen zich David, de grote koning. Verblind door hoogheidswaanzin, rotverwend en vol van gemakzucht, modderen ze maar wat aan en kijken ze zelfvoldaan weg van de problemen. ‘Uit grote schalen drinken jullie wijn en met de beste olie wrijven jullie je in, maar dat Jozefs volk ten onder gaat, dat deert jullie niet.’ Het klinkt allemaal erg zorgelijk.

Bescherming

Het contrast met Davids uiting van dankbaarheid is inderdaad groot (Psalm 139): ‘U hebt mij geschapen en U blijft mij steeds nabij. Alles  wat U doet, is wonderlijk.’ David ervaart God bij zich, naast zich, vóór en achter zich, boven zich. Hij leeft onder Gods bescherming en is zich daar heel bewust bij het zingen van deze psalm.

Welnu, die bescherming van de Heer zal wegvallen, zo kondigt Amos aan. Het Volk zal weldra ondergeschikt worden aan andere heersers. Weg vrijheid, weg vrede, weg zelfbeschikking. Wel luxe en profitariaat ook. Wanneer alles goed gaat, wanneer er welvaart en vrede heerst, dan wordt er door velen geleefd alsof dat allemaal vanzelfsprekend is. Veel mensen lijken hun dankbaarheid maar terug te vinden wanneer ze in onzekerheid terechtkomen. Dan beseft men hoe goed men het heeft gehad. Het is één van onze kleine kantjes, ook nu.

Hebberigheid

Het gaat niet goed met vrouwe Israël, zo blijkt. ‘Huizen van steen hebben jullie gebouwd, maar je zult er niet in wonen’, waarschuwt Amos veelzeggend. (Amos 5, 11b) De huizen zijn immers met steekpenningen en onrechtvaardigheid betaald. Het is een kwade tijd en dat blijft niet onbestraft. (Amos 9, 12-14)

Toch komt de dag dat God het vervallen huis van David zal herbouwen (Amos 9, 11) Maar ook dan zullen de politieke en religieuze heersers God niet herkennen en erkennen, zo weten wij van aan de overzijde van Jezus' komst op aarde. Het blijkt een rode draad te zijn doorheen de heilsgeschiedenis. ‘Dankbaarheid is een bloemke dat in weinig hoven bloeit’, schreef Guido Gezelle. God wordt meer dan eens geconfronteerd met de ondankbaarheid van zijn Volk.

Dankbaarheid

Dankbaarheid is ten diepste een blijk van erkentelijkheid. Naar God toe houdt dat in dat Hij als Ander, als Meerdere erkend wordt en dat zijn eindeloze genade met dankbaarheid beantwoord wordt. Daar faalt het Volk van God grandioos in. God lijkt niet meer te bestaan in de gedachten van de mensen ten tijde van Amos. Sterker nog: Amasja, de priester van Betel, ergert zich aan Amos en stuurt hem weg, terwijl Amos door God is gezonden! Zijn woorden overtuigen de mensen en de koning zou in een slecht daglicht kunnen komen. Waar liggen de prioriteiten van Amasja dan? De straf voor dit alles zal de altaren van Betel treffen. (Amos 3, 14b) De verstrengeling van wereldlijke en spirituele macht zal wel vaker voor wantoestanden zorgen.

Genade valt in dorre aarde bij sommigen, maar niet bij iedereen. ‘In liefde heeft Hij ons voorbestemd om door Jezus Christus zijn kinderen te worden.’ (Efeziërs 1, 5) Geen land is voorbestemd in dit nieuwe tijdperk, geen domein, maar een innige familieband: kinderen van de Vader worden we, waar ook ter wereld, in verbondenheid langs zijn heilige Geest. (Efeziërs 1, 13)

Geen grond

Jezus predikt onderweg. Hij heeft geen eigen synagoge of tempel. De sedentaire invulling van godsdienst blijkt voor wantoestanden te zorgen. Het Volk kan er niet mee overweg. Jezus heeft het Woord als tempel. Zijn leerlingen zendt Hij twee aan twee. Onderweg hebben ze geen reiszak mee, geen geld, geen brood, geen extra kleren, enkel sandalen aan hun voeten en een stok om te wandelen. (Marcus 6, 7) Wanneer iemand hen niet wil ontvangen en niet naar hen wil luisteren, dan moeten ze gewoon verder gaan. “Schud het stof van je voeten als getuigenis tegen hen.” (Marcus 6, 11) 

Niet de aarde, niet het terrein moet herwonnen worden, maar wel de mensen van goede wil. De stoffige aarde in hun sandalen is immers niets waard. Wie niet open staat voor de Boodschap mag het stof houden. Het Nieuwe Verbond is een geestelijke verzoening. Het geloof zet een belangrijke stap vooruit: we zijn verbonden met God langs de heilige Geest. Dit is een spiritueel verbond dat het materiële verbond van in steen gegrifte geboden overstijgt. Het Volk Gods is voor altijd op weg. Met Hem. En vóór alles dankbaar om zijn genade. Het Nieuwe Verbond is ‘neo-nomadisch’ van aard, zouden we kunnen stellen. Terug naar het begin, naar een Volk onderweg. Maar zijn wij daar al aan toe inmiddels?

Zo komen we tot een belangrijk beginsel van ons geloof. In essentie is geloven in God een ingesteldheid, een grondhouding. Gebouwen zijn bijkomstig. God woont niet in stenen. Wel woont hij in de harten van de mensen die tussen die stenen samenkomen om te bidden, de danken, te vieren. 

02 juli 2024

Hooglied van de fragiliteit (6-7 juli 2024)

Sterke karakters zijn van alle tijden. Koppige, norse zelfvoldaanheid ook. In de Schrift lezen we hoe de Heer zijn profeet Ezechiël op weg stuurt om zijn tegendraadse Godsvolk te laten horen hoe Hij zich mateloos ergert aan hun eigenzinnigheid. Ook Jezus botst op sarcasme, geslotenheid van geest en neerbuigende kritiek. Het blijkt een terugkerend fenomeen te zijn. Dus ook wij kunnen maar beter niét in de valkuil van de koppige verharding trappen.

Sterke karakters maken vaak indruk. Je weet wat je hebt aan iemand die een uitgesproken mening heeft, desnoods tegen alle andere opvattingen in. Je bent het eens of oneens. Er volgen geen nuances en twijfels, geen onzekerheden en aanpassingen. In de politiek zijn dergelijke figuren populair, maar ook in de samenleving. Zoekt men naar standvastigheid in dergelijke figuren? Klampt men zich gezamenlijk aan de zekerheden van anderen vast? Het is wellicht veel te complex om in een alinea uit te zoeken.

Hart van steen

De Heer zegt tegen Ezechiël: “Mensenkind, Ik stuur jou naar de Israëlieten, naar dat weerspannige volk dat tegen Mij in opstand is gekomen. Tot op de dag van vandaag verzetten ze zich tegen Mij, zoals ook hun voorouders hebben gedaan.” (Ezechiël 2, 3) ‘Weerspannig’ mogen we hier in een actieve vorm interpreteren: rebelleren, opstandig zijn, tegenwerken (in het Hebreeuws ‘hamoorediem’). Het betreft dus geen godsdienstige lauwheid, maar een uitdrukkelijke negatieve houding in woord en daad. 

De ergernis van God wordt nog explicieter: “Naar dat volk, dat zo halsstarrig en eigenzinnig is, stuur Ik jou.” (Ezechiël 2, 4) De Heer is niet mals voor zijn Volk. Ze zijn hard, gemeen, ruw, koppig (in het hebreeuws ‘kashè’). Hun houding is onwrikbaar en wars (in het Hebreeuws ‘hizkè’: sterk, maar hier in een negatieve context). We zouden kunnen vertalen: ‘Het zijn koppige kinderen met een hart van steen.’ God is erg kwaad en bijzonder teleurgesteld, zo blijkt. Toch sluit Hij zich niét af van hen: Hij stuurt immers zijn profeet Ezechiël.

De zwakte van sterkte

In de ogen van God is een mens die genoeg heeft aan zijn of haar eigen mening, eigenlijk te veel met zichzelf bezig en te weinig met God en de naasten. Daar is iets over te zeggen. Wie vol is van zichzelf, heeft niets of niemand nodig, ook God niet. Wie eigenzinnigheid hoog in het vaandel draagt, zoekt geen zin bij de gans Andere, maar bij zichzelf. Narcisme is de dure naam voor dat verschijnsel.

Kordate zelfzekerheid wordt vaak bewonderd als een sterke kwaliteit, als een teken van zelfredzaamheid en leiderschap. In de praktijk kan een harde, onwrikbare egocentrische houding echter veel ellende veroorzaken, in de persoonlijke kring, maar ook op wereldniveau. Eigengereidheid en narcisme mogen we nooit verwarren met goed leiderschap, dat heeft de geschiedenis al voldoende bewezen. In het eerste geval worden de eigen principes opgedrongen, in het tweede geval redt de leider enkel zijn eigen hachje.

Vrijheid

Wie in God gelooft – met andere woorden: wie in God zijn Meerdere erkent – kan onmogelijk vol zijn van zichzelf. Geloven in God is jezelf fundamenteel in vraag durven te stellen, elke keer opnieuw. Het is je geweten koesteren, je vreugde en zorgen aan God toevertrouwen, en Hem om raad en ontferming vragen. Geloven is leven van de genade. Paulus krijgt van God te horen: “Je hebt genoeg aan mijn genade, want mijn kracht openbaart zich juist ten volle wanneer iemand zwak is.” (2 Korintiërs 12, 9a) 

Laat dit Paulus’ hooglied op de zwakte zijn:

Ik heb tot de Heer gebeden 

dat het kwaad van me weg zou gaan. 

Zijn antwoord luidde: ‘Mijn genade volstaat, 

want mijn kracht openbaart zich bovenal 

wanneer iemand zwak is.’ 

Daarom ben ik fier op mijn zwakheid, 

opdat de kracht van Christus in mij komt wonen. 

Daarom schep ik vreugde in mijn zwakte en mijn nood, 

want in mijn zwakheid ben ik sterk. (2 Korintiërs 12,8-10)

Paulus raakt een kerneigenschap van ons christelijk geloof aan in wat ik noem: ‘het hooglied van de fragiliteit’. De mens bereikt zijn of haar hoogste bestaanswijze in de ‘asteneia’ (Grieks): kwetsbaarheid, broosheid, fragiliteit. Dit is het lofzang voor de Heer en voor de ander, en tegen triomfalisme en farizeïsme, tegen hufterigheid en zelfvoldaanheid. Wie zijn sterkte in Christus vindt, heeft als het er op aan komt helemaal niets te vrezen en hoeft zich niet groter voor te doen om anderen te imponeren en af te schrikken. We zijn meer dan goed genoeg met onze zwakte. En dat schept juist een indrukwekkende vrijheid. Geen mens is immers altijd sterk. Te weten dat dat màg, is een bevrijding.

Open geest

Geloven betekent niet dat je ophoudt met nadenken, zoals soms wordt beweerd. Integendeel: je gedachten reiken verder, hoger, dieper. Er komt een perspectief bij, namelijk de transcendentie. Dan wordt alles natuurlijk ook complexer, en dat valt niet altijd in de smaak bij mensen. Evenzo is het Volk ten tijde van Ezechiël in de ogen van God bekrompen en egocentrisch geworden. Het is van alle tijden. Je vertrouwen stellen op de Onzichtbare is niet vanzelfsprekend.

Zelfs Jezus moet ervaren hoe men God niet herkent in zijn Zoon, in Jezus’ eigen geboortestad dan nog. Wanneer Hij onderricht geeft in de synagoge hoort Hij reacties als: “Waar haalt Hij dat allemaal vandaan? Wat is dat voor wijsheid die Hem gegeven is? En dan die wonderen die zijn handen tot stand brengen! Hij is toch timmerman, de zoon van Maria en de broer van Jakobus en Joses en Judas en Simon? En wonen zijn zussen niet hier bij ons?” (Marcus 6, 2-3) Jezus vindt geen geloof in zijn geboortestreek. De mensen zijn te argwanend, te cynisch en te koppig om de Mensenzoon te herkennen. Daar is inderdaad geen ruimte voor geloof en voor wonderen.

Weinig voorwaarden om oprecht in God te geloven zijn zo moeilijk te realiseren als de houding van de kwetsbaarheid. Vandaar dit hooglied. Dit is een 'conditio sine qua non' , een noodzakelijke voorwaarde. Het is ons mensen niet eigen om ons kwetsbaar op te stellen, het druist in tegen ons overlevingsinstinct. Vandaar de moeilijkheid. De donkerste bladzijden uit de lange kerkgeschiedenis bevestigen dat de oproep om zich zwak opstellen absoluut niet evident is en gauw vergeten wordt, en bovendien compleet haaks staat op het politiek en maatschappelijk denken en handelen.

Mogen wij groeien in kwetsbaarheid om God steeds meer toe te laten in ons leven, in onze gedachten, in ons doen en laten. Mogen wij bidden om een open geest, om ontvankelijkheid voor het Woord en voor de diepste kern van de blijde Boodschap.