Amos is geen broodprofeet, die geld verdient met lauwe religieuze praatjes die passen in het kraam van de koning. Een eenvoudige schapenfokker en vijgenteler uit Tekoa in het Zuidrijk Juda wordt door de Heer naar Betel gezonden, het religieuze centrum in het Noordrijk Israël op dat ogenblik, om de wantoestanden daar aan te klagen. Hij treft er huichelarij aan, oneerlijkheid, en een grenzeloze ondankbaarheid naar God. Later zal Jezus op aarde verkondigen in soortgelijke omstandigheden. Mensen vergeten het verleden gauw. Een samenleving heeft weinig aanleg tot het behouden van een wijze en verstandige levensstijl. Dat is van alle tijden. Helaas.
- Voor de lezingen van deze zondag: klik hier.
Pijnlijke val
In zijn klaaglied over het volk spreekt Amos vlijmscherp: ‘Ze is gevallen, vrouwe Israël, ze zal niet meer opstaan’ (Amos 5, 2a) De teerling lijkt al geworpen, het is al te laat. Of toch niet? ‘Zoek de Heer en leef!’, roept Amos het volk als laatste waarschuwing toe. De gerechtigheid, die zo belangrijk is in Gods ogen, wordt met de voeten getreden, verafschuwd zelfs. (Amos 5, 7) ‘Jullie haten hen die in de poort het recht verdedigen, jullie verafschuwen hen die de waarheid spreken. Jullie vertrappelen de zwakken en eisen een deel van hun graan op.’ (Amos 5, 10-11) De Heer is bij monde van Amos niet mals voor de machtsdragers van Israël. En terecht, zo blijkt.
‘Jullie liggen maar op je ivoren bedden, hangen op je divans, eten lammeren uit de kudde en kalveren uit de stal. Luidkeels zingen jullie bij de harp, en jullie denken te spelen als David zelf.’ (Amos 6, 4-5) Daarmee wordt een gevoelige spreekwoordelijke snaar geraakt. Ze wanen zich David, de grote koning. Verblind door hoogheidswaanzin, rotverwend en vol van gemakzucht, modderen ze maar wat aan en kijken ze zelfvoldaan weg van de problemen. ‘Uit grote schalen drinken jullie wijn en met de beste olie wrijven jullie je in, maar dat Jozefs volk ten onder gaat, dat deert jullie niet.’ Het klinkt allemaal erg zorgelijk.
Bescherming
Het contrast met Davids uiting van dankbaarheid is inderdaad groot (Psalm
139): ‘U hebt mij geschapen en U blijft mij steeds nabij. Alles wat U doet, is wonderlijk.’ David ervaart God
bij zich, naast zich, vóór en achter zich, boven zich. Hij leeft onder Gods
bescherming en is zich daar heel bewust bij het zingen van deze psalm.
Welnu, die bescherming van de Heer zal wegvallen, zo kondigt Amos aan. Het Volk zal weldra ondergeschikt worden aan andere heersers. Weg vrijheid, weg vrede, weg zelfbeschikking. Wel luxe en profitariaat ook. Wanneer alles goed gaat, wanneer er welvaart en vrede heerst, dan wordt er door velen geleefd alsof dat allemaal vanzelfsprekend is. Veel mensen lijken hun dankbaarheid maar terug te vinden wanneer ze in onzekerheid terechtkomen. Dan beseft men hoe goed men het heeft gehad. Het is één van onze kleine kantjes, ook nu.
Hebberigheid
Het gaat niet goed met vrouwe Israël, zo blijkt. ‘Huizen van steen hebben jullie
gebouwd, maar je zult er niet in wonen’, waarschuwt Amos veelzeggend. (Amos 5,
11b) De huizen zijn immers met steekpenningen en onrechtvaardigheid betaald.
Het is een kwade tijd en dat blijft niet onbestraft. (Amos 9, 12-14)
Toch komt de dag dat God het vervallen huis van David zal herbouwen (Amos 9, 11) Maar ook dan zullen de politieke en religieuze heersers God niet herkennen en erkennen, zo weten wij van aan de overzijde van Jezus' komst op aarde. Het blijkt een rode draad te zijn doorheen de heilsgeschiedenis. ‘Dankbaarheid is een bloemke dat in weinig hoven bloeit’, schreef Guido Gezelle. God wordt meer dan eens geconfronteerd met de ondankbaarheid van zijn Volk.
Dankbaarheid
Dankbaarheid is ten diepste een blijk van erkentelijkheid. Naar God toe houdt dat in dat Hij als Ander, als Meerdere erkend wordt en dat zijn eindeloze genade met dankbaarheid beantwoord wordt. Daar faalt het Volk van God grandioos in. God lijkt niet meer te bestaan in de gedachten van de mensen ten tijde van Amos. Sterker nog: Amasja, de priester van Betel, ergert zich aan Amos en stuurt hem weg, terwijl Amos door God is gezonden! Zijn woorden overtuigen de mensen en de koning zou in een slecht daglicht kunnen komen. Waar liggen de prioriteiten van Amasja dan? De straf voor dit alles zal de altaren van Betel treffen. (Amos 3, 14b) De verstrengeling van wereldlijke en spirituele macht zal wel vaker voor wantoestanden zorgen.
Genade valt in dorre aarde bij sommigen, maar niet bij iedereen. ‘In liefde heeft Hij ons voorbestemd om door Jezus Christus zijn kinderen te worden.’ (Efeziërs 1, 5) Geen land is voorbestemd in dit nieuwe tijdperk, geen domein, maar een innige familieband: kinderen van de Vader worden we, waar ook ter wereld, in verbondenheid langs zijn heilige Geest. (Efeziërs 1, 13)
Geen grond
Jezus predikt onderweg. Hij heeft geen eigen synagoge of tempel. De sedentaire invulling van godsdienst blijkt voor wantoestanden te zorgen. Het Volk kan er niet mee overweg. Jezus heeft het Woord als tempel. Zijn leerlingen zendt Hij twee aan twee. Onderweg hebben ze geen reiszak mee, geen geld, geen brood, geen extra kleren, enkel sandalen aan hun voeten en een stok om te wandelen. (Marcus 6, 7) Wanneer iemand hen niet wil ontvangen en niet naar hen wil luisteren, dan moeten ze gewoon verder gaan. “Schud het stof van je voeten als getuigenis tegen hen.” (Marcus 6, 11)
Niet de aarde, niet het terrein moet herwonnen worden, maar wel de mensen van goede wil. De stoffige aarde in hun sandalen is immers niets waard. Wie niet open staat voor de Boodschap mag het stof houden. Het Nieuwe Verbond is een geestelijke verzoening. Het geloof zet een belangrijke stap vooruit: we zijn verbonden met God langs de heilige Geest. Dit is een spiritueel verbond dat het materiële verbond van in steen gegrifte geboden overstijgt. Het Volk Gods is voor altijd op weg. Met Hem. En vóór alles dankbaar om zijn genade. Het Nieuwe Verbond is ‘neo-nomadisch’ van aard, zouden we kunnen stellen. Terug naar het begin, naar een Volk onderweg. Maar zijn wij daar al aan toe inmiddels?
Zo komen we tot een belangrijk beginsel van ons geloof. In essentie is geloven in God een ingesteldheid, een grondhouding. Gebouwen zijn bijkomstig. God woont niet in stenen. Wel woont hij in de harten van de mensen die tussen die stenen samenkomen om te bidden, de danken, te vieren.