De profeet Jeremia lijkt ons een groot wantrouwen aan te praten: je kunt niet rekenen op mensen. Uiteraard is dat een interpretatie van een vers zonder context. Hij weegt immers het vertrouwen op mensen af tegen het vertrouwen op God. Aan de Heer komt ons diepste vertrouwen toe. Er zijn namelijk mensen in het Beloofde Land die God aan de kant hebben geschoven en hun vertrouwen vestigen op zichzelf. Dat gaat prima zolang iemand sterk staat in een voorspoedig leven. Jezus zegt ons in de bergrede hoe onfortuinlijk het leven van een gelovige kan zijn. Het geloof vrijwaart je niet van tegenslagen. En wanneer je zelf wankelt, heb je weinig aan jezelf als steun. Wat moeten we dan kiezen? En waarop baseren we onze keuze eigenlijk? Er zijn veel parallellen met onze tijd te trekken.
- Voor de lezingen van deze zondag: klik hier.
Godsspraak
Jeremia spreekt krasse taal. Tenminste: het is niet Jeremia die aan het woord is, maar de Heer. De profeet doet één van zijn fameuze ‘Godsspraken’. Het zijn dus woorden met bijzonder groot gewicht. Wie zijn vertrouwen enkel op mensen stelt – met zichzelf voorop – en wie bouwt op mensen en op menselijke beslissingen, die is vervloekt. (Jeremia 17, 5abc) Vervloekt: het klinkt bijzonder hard. Het gaat immers over God loven, eren en danken, of Hem de rug toekeren en weggooien. Vervloek zijn is buiten de genade van God bestaan.
De Heer wijst zijn Volk met harde taal op het gevaar van zelfgenoegzaam. Wie aan mensen genoeg heeft en God voor bewezen diensten bedankt, die maakt de verkeerde keuze. (Jeremia 17, 5d) Wie daarentegen op God vertrouwt en zich aan Hem toevertrouwt, die is gezegend. (Jeremia 17, 7) Wie bouwt op het Woord van de Heer, leeft onder Gods zegen en zal veel van Hem ontvangen.
Verwachtingen
Wat mogen we dan verwachten van God volgens Jeremia? Ons leven zal vele vruchten dragen en blijven bloeien, we zullen het levenswater ontvangen van Hem. (Jeremia 17, 8) Het klinkt mooi, maar vooral vaag. God heeft het hier – om het maar eens trendy uit te drukken – over spiritueel welzijn. Wie zich richt tot God, ontvangt zin in het leven.
En dat is lang niet alles. We zullen geluk ontvangen van Hem en verzadigd worden. (Lucas 6, 21b) In het Rijk Gods zullen we veiligheid en bescherming ervaren. (Lucas 6, 23b) Ook Jezus spreekt zich met duidelijke woorden uit over rijken mensen die te goed voor zichzelf zorgen, door zichzelf rijkdom en macht toe te zeggen, maar die God vergeten. (Lucas 6 24-26)
Niet verzekerd
De zaligsprekingen zijn heel duidelijk: geloven in God is geen sociale verzekering. Het leven wordt niet plots een goed-nieuws-show omdat je op God vertrouwt. Hij zal je niet redden uit iedere moeilijke situatie. We hebben een eindig bestaan ontvangen hier op aarde, een leven in vrijheid. Dat is vanaf het begin zo geweest.
Het is dus inderdaad goed mogelijk dat je als gelovige armoede lijdt, of honger hebt, weent, of nagekeken wordt. (Lucas 6, 20-22) Er zijn mensen die ‘van hun geloof vallen’ omdat God niet heeft gedaan wat zij hebben gevraagd. Soms waren de vragen heel begrijpelijk. Toch mogen we van God geen magie eisen, zelfs niet in de meest benarde omstandigheden. Waarom toch? Het is die eeuwige vraag, die al te vaak vertrekt uit een verkeerde veronderstelling.
(On)vrijheid en (on)recht
Eén van de meest indrukwekkende uitspraken in zo’n context, zit vervat een zin die gekrast is in de muur van een cel in het concentratiekamp van Mauthausen. “Als er een God bestaat, dan zal Hij mij moeten smeken om vergiffenis.” (Wenn es einen Gott gibt, muß er mich um Verzeihung bitten.) Mauthausen, een hel op aarde. De schrijver is ofwel langs experimenten vergiftigd ofwel gruwelijk gefolterd, maar hoe dan ook totterdood... Daar is geen enkele vorm van menselijkheid meer overgebleven. Is de schrijver kwaad op God, die niets doet, die niet ingrijpt? Of is het een uiting van onmacht? We zullen het nooit weten. Ook in psalmen lezen we soms de verbolgenheid en de kwaadheid van gelovigen om onrecht dat ongestoord geschiedt. (Psalm 22, 2-9 – Psalm 77, 1-10)
In Genesis lezen we hoe we als mensen door God zijn geschapen om in vrijheid te leven op aarde, met kennis van wat goed is en wat niet. (Genesis 3, 22 en 4, 7) Wanneer God actief ingrijpt bij ieder onrecht, dan is de keuzevrijheid van de mens er niet meer. Welke optie in onze ogen beter is, mogen we zelf kiezen, maar dat neemt niet weg dat de werkelijkheid is zoals ze is. Zelfs in de meest donkere bladzijden van de twintigste eeuw greep God niet in. Zelfs dan niet. Waarom toch?
Afstand en nabijheid
Welnu, de Heer huilt met zij die wenen, en Hij is kwaad met zij die het onrecht aanklagen. (Johannes 11, 35 – Johannes 2, 13-22) Wanneer Abel door zijn eigen broer Kaïn wordt gedood, komt God niet tussenbeide. Het gebeurt. Het onrecht schreeuwt luid, tot bij God. Maar het is geschied. (Genesis 4, 10) Recht en onrecht, dat doen we zélf als mensen. (Genesis 4, 7)
Daarom is die aloude vraag van de theodicee eigenlijk compleet naast de kwestie. De vraag is niet waarom er kwaad kan gebeuren wanneer God toch algoed en almachtig is. De vraag is waarom we de vrijheid hebben ontvangen van God, wetend dat we elkaar kwaad kunnen doen. Waarom is God niet als een magische kracht overal en in alles aanwezig om ieder kwaad te beletten? Natuurgeweld en geweld van mensen tegen mensen kunnen enkel geschieden in een schepping waarin God aanwezig is maar niet telkens weer actief ingrijpt.
Daar ligt een belangrijke fundamentele denkoefening op ons te wachten. Nee, volgens mij is er geen Dieu Horloger, zoals Voltaire beweerde: een God die het universum in gang heeft gezet en er sindsdien van af blijft omdat het op zichzelf voortbeweegt. Maar een Magische God die ons van alles vrijwaart, dat is wel het andere uiterste verwachten. God is ons nabij, maar er is ook een zekere afstand, juist om onze vrijheid te vrijwaren. Dat heeft Jezus in Getsemane en op Golgota ervaren, en dat merken ook wij in ons leven.
Leegte of volheid
Toch gebeurt er iets in Gods naam. Zijn Rijk is in opbouw en het behoort toe aan wie op Hem zijn hoop stelt.. Zij die van God los leven en hun vertrouwen niet op de Heer stellen, hebben hun deel al gehad: ze hebben hun plezier zelf opgezocht en zichzelf op voorhand beloond. (Lucas 6, 24) Hoe welstellend en hooggeëerd ze ook mogen zijn (of denken te zijn), ze verwijlen in een dor en verlaten landschap. (Jeremia 17, 6) Alles is hol en leeg, gemaakt en inhoudsloos. Koopbaar maar niet onwankelbaar.
Wie zich afkeert van God, valt uiteindelijk aan teleurstellingen ten prooi: diep vanbinnen heerst een fundamentele onveiligheid en een existentiële verlatenheid. (Jeremia 17, 6) Jezus beaamt dit: honger, dorst en verdriet zijn het uiteindelijke lot. (Lucas 6, 25) En meteen waarschuwt Jezus al voor valse profeten en verwijst hij dus naar de échte profeten. (Lucas 6, 26)
Je kunt niet louter op jezelf bouwen, dat is wat Jeremia én Jezus stellig beweren. Daarvoor ben je zelf niet stabiel genoeg. Je bent God niet. Het is bouwen op een illusie, op een droombeeld dat men vaak te laat pas ontdekt. Deze boodschap kan ons ego zuur misvallen. Niettemin, op ons zwakst en kwetsbaarst, wanneer we absoluut geen jubelende foto’s op sociale media te posten hebben, beseffen we maar al te goed dat het waar is. Wat we ontvangen aan genade van God wanneer we in Hem geloven, is met geen geld te betalen.