De parabel van de verloren zoon is één van de populairste passages uit het Nieuwe (Tweede) Testament. Het verhaal heeft een mooie spanningsboog en valt op door zijn verrassende epiloog. Die wending aan het einde wordt in de samenvatting, in de moraal van het verhaal vaak vergeten, vreemd genoeg.
- Voor de lezingen van deze zondag: klik hier.
De clou van het verhaal
De jongste zoon vraagt zijn deel aan zijn vader en trekt weg. Hij verbrast het geld en plukt de dag. Dat liederlijke leven blijft echter niet duren. Hij gaat uiteindelijk aan de slag als varkenshoeder en lijdt armoe. De jongste zoon beseft dat hij verkeerde keuzes heeft gemaakt en hoopt dat zijn vader hem nog een kans wil geven, ondanks alles, al was het maar als dagloner. Zij lijden tenminste geen honger. Zijn vader geeft hem een nieuwe kans: het verleden wordt hem vergeven en hij is en blijft zijn jongste zoon. Het verhaal zou kunnen eindigen met het feest om de terugkomst van de verloren zoon.
Er komt echter nog een onverwachte wending: de oudste zoon is kwaad en eigenlijk ook jaloers op zijn jongere broer. Het feit dat Jezus deze reactie zo uitgebreid vertelt aan het einde, betekent dat dààr de pointe ligt. Scherp gesteld, gaat het verhaal niet over de open armen van de vader wanneer de jongste zoon om een nieuwe kans vraagt. De barmhartigheid van de vader, die uiteraard verwijst naar de hemelse Vader, is een boodschap die waardevol is, maar het is niet de kernboodschap. De kernboodschap is dezelfde als in de parabel van het verloren schaapje die Hij enkele verzen ervoor heeft verteld. (Lucas 15, 3-7)
Gevoel van oneerlijkheid
Eigenlijk gaat het verhaal over een spontaan gevoel van oneerlijkheid. De Farizeeën hadden vaak spontaan dat gevoel in Jezus' nabijheid, en ook bij ons kan dit gevoel opwellen. Jezus kiest er in zijn tocht naar Jeruzalem bewust niét voor om de loftrompet te steken voor de mensen die hun best doen om gelovig in het leven te staan, maar om mensen te bekeren die op de verkeerde weg zijn. Waarom doet Hij dat?
Welnu, het antwoord op deze vraag klinkt uit de mond van de vader in gesprek met zijn oudste zoon: "Mijn jongen, jij bent altijd bij mij, en alles wat van mij is, is ook van jou." (Lucas 15, 31) God beloont ons onophoudelijk met zijn Aanwezigheid, met zijn verhoring, met zijn Liefde en zijn genade. Daar mogen wij te allen tijde in leven. Het gevoel nooit alleen te worden gelaten door God, is een bron van troost en van hoop, vooral in harde tijden.
We mogen wonen in zijn Liefde als in een onverwoestbaar huis, dat ons beschermt en koestert. "Mi casa es su casa", zegt men gastvrij in het Spaans. Dat is ongeveer wat de Vader aan ons zegt: "Wat van Mij is, is ook van jou." Die genade is op ultieme wijze aan ons getoond toen Hij zijn eniggeboren Zoon tot ons, mensen, heeft gezonden.
Bewust beleven
De oudste zoon beklaagt zich erover dat er een bokje wordt geslacht om te vieren dat zijn broer teruggekomen is. Waarom krijgt hij zelf nooit een feest met lekker eten? Hier ligt een belangrijke aanwijzing om de boodschap goed te begrijpen. Niets heeft de oudste zoon ooit tegengehouden om een feest te geven. Maar hij dacht er niet aan, hij zat in de routine van elke dag. Hij deed inderdaad goed zijn best, maar hij mocht ook blij zijn, feest vieren en genieten. Alleen is dat er nooit van gekomen. Waarom eigenlijk niet?
Zijn wij ons voldoende bewust van het voorrecht om te leven in Gods Liefde? Grijpen wij de gelegenheid aan om de vreugde van ons geloof te vieren? Of ervaren we de genade van ons geloof teveel als een evidentie, als alledaags? De oudste zoon zag alles als een dagelijkse evidentie.
Wij zijn God niet
Wie oprecht berouw heeft van zijn misstappen, hoe erg die ook zijn, krijgt van God een nieuwe kans, zo ook de jongste zoon. Daar mogen we nooit jaloers op zijn, aldus Jezus. Gods heil is voor iedereen bestemd, dat is het uitgangspunt. Wie zijn wij, mensen, om te oordelen over wie Gods genade mag ontvangen en wie niet? Wie zijn wij om anderen te zeggen dat ze buiten de genade staan? Op dat ogenblik plaatsen we onszelf buiten die genade. We zijn immers God niet en we mogen ons ook nooit God wanen. Dat is een valkuil die tot op vandaag veel goedbedoelende christenen pijnlijk aan het struikelen brengt.
Wij zijn veel te beperkt in onze waarneming en in ons oordeel. Dat fenomeen loopt als een rode draad doorheen de evangeliën. Keer op keer wijst Jezus de leerlingen terecht om hun verkeerde oordelen. De leerlingen hielden de kinderen weg bij Jezus, ze ervaarden het als storend. (Marcus 10, 13) Ze stonden te bekvechten over wie de belangrijkste leerling was. (Marcus 10, 41-42) Ze wilden het volk wegsturen omdat er geen brood genoeg was om hen te eten te geven. (Matteüs 14, 15) En zo zijn er nog tientallen voorbeelden. In God geloven is volledig vertrouwen op zijn oordeel.
De parabel is een rijke bron van wijsheid voor ieder van ons. Laten we ons in de Veertigdagentijd verder bekwamen in spirituele vrijgevigheid en vergevingsgezindheid.