Uit de diepten heb ik U aangeroepen, Heer,
mijn Heer, hoor mijn stem,
heb toch aandacht voor mijn roep om genade.
Als U fouten blijft aanrekenen,
wie houdt dan stand, Heer?
Maar bij U is vergeving,
daarom heeft men ontzag voor U.
Ik zie uit naar de Heer,
mijn ziel wacht op uw Woord
mijn ziel wacht op Hem,
meer dan wachters op de morgen,
meer dan wachters uitzien naar de morgen.
Israël, hoop op de Heer,
want bij Hem is genade
en vergeving in overvloed.
Hij zal Israël van alle zonden verlossen.
De psalmist bidt uit de diepte: een diepe spreekwoordelijke kloof waarin hij gevangen zit, een diepe verlatenheid waarin hij zich kwetsbaar voelt, misschien wel een diepe zee waarin hij zich overspoeld weet door spijt en schuldgevoel. Het is geen letterlijke diepte, maar de diepte is beslist dramatischer dan louter een gevoel. De diepte belemmert hem in zijn doen en laten. Hij kan het niet loslaten. Hij worstelt ermee.
We bevinden ons niet aan het begin van een bede, we staan er middenin.Hij heeft geroepen tot God, een roepstem vol wanhoop. Dit gebed is niet nieuw, hij heeft al tot God geroepen. In onze Nederlandse vertalingen staat er meestal: “roep ik”, maar in de Hebreeuwse tekst staat eigenlijk een voltooid deelwoord. De psalmist heeft al geroepen. We bevinden ons niet aan het begin van een bede, we staan er middenin.
De psalmist roept om verhoring. Hij hoopt niet enkel dat God zal luisteren naar de roepstem. Er wordt geroepen om vergeving, om een nieuwe kans te mogen ontvangen van de Heer. De psalmist is zich bewust van het kwaad dat hij heeft gedaan en hij heeft er oprecht spijt van. Tegelijk weet hij ook dat niemand zichzelf kan vergeven. De ultieme kracht tot vergeving van schuld en zonde ligt bij God.
Vergiffenis komt er niet vanzelfsprekend.Tegelijk heeft God ook de keuzemogelijkheid om juist géén vergeving te schenken. Daarom is de Heer ook zo ontzagwekkend. Vergiffenis komt er niet vanzelfsprekend. De smeekbede leidt niet automatisch tot vergiffenis. Zonder ontzag van de mens die vraagt om vergiffenis, komt er geen genade. Wie zich gelijk waant aan God, zal geen verhoring ontvangen.
De psalmist verlangt naar de Heer en stelt al zijn hoop op Hem, op Hem alleen. Er is geen ander die kan helpen. Tot wie zou hij zich anders moeten richten? Wie is zo genadig? Enkel God. Daarom hoopt hij op zijn Woord, op het verlossende woord van vergiffenis. Hij ziet er meer naar uit dan wachters aan de stadsmuren die naar de ochtend verlangen. Meer dan de tempelwachters die het eerste daglicht afwachten voor de ochtendritus van de levieten. De klemtoon ligt hier op tijd, op het lang afwachten in pijn en ongeduld, hopend op een nieuw begin, op het licht van de nieuwe morgen na het duister van het kwaad. Daarom wordt de zinsnede nog eens herhaald: “Meer dan wachters uitzien naar de morgen.”
Een nieuwe start, waarna het beter moét gaan.Want er is hoop voor Israël, voor het Volk van God. Iedere gelovige mag zich aangesproken voelen door de psalmist in deze uitnodiging: “Israël, hoop op de Heer.” We mogen net als hij de louterende weg van inkeer en berouw gaan en vragen om verhoring, vragen om zijn genade. Die Goddelijke genadegave uit zich in vergiffenis: in een nieuwe start, waarna het vast en zeker beter zal gaan, waarin beter moét gaan. Anders is het zinloos om te vragen om vergeving natuurlijk.
Psalm 130 is geen ellendig lied vol kommer en kwel. Er zijn fouten gemaakt, maar wie oprecht spijt heeft, mag hopen op de Heer, die de gave van vergiffenis bezit, en wel in overvloed!
De Veertigdagentijd is de uitgelezen gelegenheid om schoon schip te maken, om streng te zijn voor zichzelf bij het overschouwen van eigen doen en laten. Dit is de psalm bij uitstek om met eigen fouten, tekortkomingen en zonden tot God te naderen in gebed en te vragen om genade. “Want bij Hem is genade en vergeving in overvloed!”
Volgende post: zondag 21 maart. Thema: "Een Nieuw Verbond".